Art. 140.
Ten aanzien van de wijze van regtspleging omtrent de voorfchrevene middelen, gedraagt het zich naar het reglement op de manier van procederen, van den 17den van louwmaand 1806; wordende het geſtatueerde bij artikel 86 van dat reglement, voor zoo veel des noods, gehouden voor gealtereerd.
Art. 141.
Het hof heeft het toezigt over de tucht en goede behandeling van allen, die, uit kracht van deszelfs dispoſitiën en vonnisſen, in gevangen-gijzel- en tuchthuizen zijn opgeſloten, of volgens deszelfs dispoſitiën, om ſlecht gedrag, verkwisting, krankzinnigheid en dergelijke redenen, in verbeterhuizen geplaatst zijn.
Art. 142.
Het hof is verpligt, te dien einde door commisſarisſen, geadſisteerd met den procureur des Konings en griffier, te doen viſiteren, ten minſten eens of tweemalen in het jaar, de gevangen- en tuchthuizen, en zonder den procureur des Konings, de verbeterhuizen, voor zoo verre in die huizen gevangenen of geconfineerden, op order van den hove, zich bevinden, om onderzoek te doen, zoo naar het gedrag en de omſtandigheden der aldaar bewaarde perſonen, als omtrent de tucht over, en verzorging van dezelve.
Art. 143.
Commisſarisſen zullen van dit onderzoek een naauwkeurig verbaal door den griffier doen ſtellen, en aan den hove rapport doen.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN REVISIE.
Art. 144.
De vonnisſen dispoſitiën, bij het hoog geregtshof ter eerſter inſtantie gewezen en verleend, zijn onderworpen aan reviſie, voor zoo verre zulks bij de manier van procederen is toegelaten.
Art. 145.
Het proces, in reviſie voldongen in ſtaat van wijzen gebragt zijnde, zal worden afgedaan bij die leden van het hof, welke over het vonnis, of de dispoſitie, waarvan reviſie verleend is, hebben geſtemd, benevens een zeker getal adjuncten, door den Koning daartoe te benoemen.
Art. 146.
Derzelver getal zal gelijk zijn aan het getal der leden,