Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/33

Deze pagina is proefgelezen

Art. 154.

Tot het hooren van pleidooijen, en het lezen der ſtukken, wordt zoo veel mogelijk gevaceerd op vijf dagen in elke week, den tijd van vier uren daags, vóór of nà den middag, zoo als door den preſident zal worden bepaald.

Art. 155.

De leden van het hof en de adjuncten-reviſeurs nemen om den andere zitting; zoodanig echter, dat de preſident altijd lid van het hof is; — de rang der adjuncten-reviſeurs onderling wordt overeenkomſtig de orde van benoeming geregeld.

Art. 156.

In zaken, waarin een rapporteur moet worden geſteld, worden door den preſidenten daartoe benoemd twee perſonen; namelijk één uit de leden van het hof zelve, welke over de reviſie zitten, mits te voren geen rapporteur in de zaak geweest zijnde, en één uit de adjuncten: uit welk tweetal vervolgens één door het lot zal worden gekozen.

Art. 157.

Het pleidooi gehoord en de ſtukken gelezen zijnde, wordt door den preſident een dag bepaald tot afdoening, welke niet langer zal mogen worden belegd dan op zes, en niet korter dan op vier weken; ten ware het meerdertal der adjuncten-reviſeurs een' korter' tijd mogt verlangen.

Art. 158.

Op den beſtemden tijd zal tot de afdoening worden overgegaan, met de leden en de adjuncten dan tegenwoordig zijnde, en zal, buiten gewigtige redenen, de vergadering niet worden geſcheiden, vóór dat het vonnie in reviſie is vastgeſteld en geſproken, het welk in de vergaderkamer met opene deuren zal geſchieden.

VIJFDE HOOFDSTUK.
VAN DEN PROCUREUR DES KONINGS.

Art. 159.

De procureur des Konings zal bij het hoog geregtshof vervolgen alle zoodanige misdrijven, als waarvan de cognitie aan hetzelve is opgedragen, en te dien einde de noodige correspondentie houden met andere openbare aanklagers en hoofden der civiele regtbanken.

Art. 160.

Hij zal ook een wakend oog houden op de nakoming van de wetten, betreffende de adminiſtratie van de juſtitie en den vorm