Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/37

Deze pagina is proefgelezen

in de waarneming en uitoefening zijner functiën naar de dispoſitiën van den raad en commisſarisſen te gedragen.

Art. 179.

Hij zal direct noch indirect mogen ontvangen of genieten eenige giften, gaven of geſchenken, of zich die doen toezeggen van eenige perſonen, die hij weet of vermoedt onder ſuspicie van misdaad te liggen, of daarvan door anderen te worden beſchuldigd, noch ook van hen, die hij weet of gelooft van derzelve nabeſtaanden, vrienden of begunſtigers te zijn, al waren het ook de geringſte geſchenken van ſpijs of drank, zoo verre, ten aanzien der laatstgemelde, de minſte vermoedens daarbij konden plaats hebben, dat die ter contemplatie van bovengenoemde zaken gedaan werden.

Art. 180.

Indien hij ontdekt, eenige geſchenken door anderen ten zijnen behoeve ontvangen, of aan dezelve ten zijnen reſpecte gegeven te zijn, of ook dat hij zelve onwetende of onbedacht die heeft aangenomen, zal hij daarvan dadelijk aan het hof kennis geven, en het zij de ontvangene geſchenken weder terug zenden, indien dit kan geſchieden, het zij de waarde van dezelve uitkeeren, op zoodanige wijze als het hof zal goedvinden.

Art. 181.

Hij zal alle jaren, bij de eerſter gewone zitting na de wintervacantie, of wel anders bij de eerſte gelegenheid in den raad uitdrukkelijk moeten verklaren, dat hij, zoo veel hij weet, zich heeft gedragen naar den inhoud der twee voorgaande artikelen, en als dan verder handelen, als ten opzigte der leden bij artikel 81 is omſchreven.

Art. 182.

Hij mag zijn' post niet uitoefenen in zaken, waarin als beſchuldigden betrokken worden perſonen, die hem beſtaan in den zesden of naderen graad van bloedverwantſchap, tegenwoordige of voormalige zwagerſchap, voorbehoudens zijne voordragt, om in bijzondere gevallen van de waarneming eener zaak te mogen worden verſchoond, wegens perſonen daarin op eenigerlei wijze betrokken.

Art. 183.

In dit geval, gelijk mede wanneer hij door ziekte, afwezenheid ambtswege, of andere wettige redenen, verhinderd wordt zijnen post waartenemen, eindelijk bij vacature door overlijden of anderzins, benoemt het hof één der leden, of wel den griffier of ſubſtituut-griffier, om middelerwijl te fungeren, tot dat de verhindering ophoudt, of in het laatſte geval, een procureur des Konings zal zijn aangeſteld; van welke proviſionele