Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/7

Deze pagina is proefgelezen

Art. 18.

Bij de aanvaarding hunner ambten, zullen zij van de practijk en alle andere ambten en bedieningen, welke hun werkzaamheden verſchaffen, of waarvoor zij bezoldigd mogten worden, dadelijk afſtand moeten doen.

Art. 19.

Zij zullen ook, buiten het geen uit hunne ambten bij het hof zelve voortvloeit, geene commisſiën op zich mogen nemen, waardoor zij aan het land, departement, ſtad of plaats, comptabel zouden zijn.

Art. 20.

De preſident wordt door den Koning aangeſteld, uit de leden van hetzelve hof of daar buiten. Bij eene andere vacature, zenden de overige leden van het hof eene nominatie van drie perſonen aan den Koning, om door hoogstdenzelven aan het wetgevend lichaam te worden ingezonden, hetwelk daaruit de verkiezing van een lid voor dat geregtshof doet.

Art. 21.

De Koning heeft de aanſtelling van den procureur des Konings, griffier en ſubſtituut-griffier.

Art. 22.

De aanſtelling van den preſident, leden, procureur des Konings, griffier en ſubſtituut-griffier, geſchiedt voor een' onbepaalden tijd, doch tot kennelijk wederzeggen.

Art. 23.

Het hoog geregtshof oefent over de geheele uitgeſtrektheid van het rijk zoodanige regtsmagt in civiele en criminele zaken, en in de middelen te lande, mitsgaders zoodanigs verdere regten, als aan hetzelve bij de conſtitutie en bij den tweeden titel van dit boek zijn opgedragen.

Art. 24.

Alle de kosten, aan het beſtaan van dit geregtshof verbonden, en op de administratie van juſtitite, bij hetzelve vallende, met alle de aankleven van dien, zullen betaald worden uit 's rijks kasſe.

Art. 25.

Het hof daarentegen zal aan 's rijks kasſe verantwoorden alle de boeten, amenden, leges, jura en ſportelen, welke bij hetzelve zouden mogen vallen, op zoodanige wijze, als nader zal worden bepaald.