Pagina:Wetboek op de regterlijke instellingen en regtspleging in het koningrijk Holland (1809).pdf/8

Deze pagina is proefgelezen

VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE GEREGTSHOVEN VAN APPÈL.

Art. 26.

'Er zullen voor het geheele rijk zijn vier geregtshoven van appèl:

  1. Een geregtshof over Amftelland en Utrecht, refiderende te Utrecht.
  2. Een geregtshof over Maasland, Zeeland en Braband, refiderende in den Haag.
  3. Een geregtshof over Gelderland en Overijsfel, refiderende te Arnhem.
  4. Een geregtshof over Groningen, Vriesland, Drenthe en Oostvriesland, refiderende te Groningen.

Art. 27.

De geregtshoven van appèl zullen beftaan uit ten minften negen, en ten hoogften elf leden, de pefidenten daaronder begrepen.

Art. 28.

Bij ieder van dezelve zal zijn een procureur des Konings, een griffier en een of ten hoogften twee fecretarisfen.

Art. 29.

De leden, procureurs des Konings, griffiers en fecretarisfen, zullen moeten zijn meesters in de regten, gegradueerd op eene der univerfiteiten binnen dit rijk. De leden moeten den ouderdom van dertig jaren bereikt hebben.

Art. 30.

Bij de aanvaarding hunner ambten, zullen zij van de practijk en alle andere ambten en bedieningen welke hun werkzaamheden verfchaffen, of waarvoor zij bezoldigd mogten worden, dadelijk afftand moeten doen.

Art. 31.

Zij zullen ook, buiten het geen uit hunne ambten bij het hof zelve voortvloeit, geene commisfiën op zich mogen nemen, waardoor zij aan het land, departement, ftad of plaats comptabel zouden zijn.

Art. 32.

De prefidenten, leden, procureurs des Konings, griffiers en fecretarisfen worden onmiddellijk door den Koning aangefteld, voor een' onbepaalde tijd, doch tot kennelijk wederzeggen.