Pagina:Wetboek van strafrecht Suriname.pdf/26

Deze pagina is proefgelezen

jaren is gesteld;

4o. Vervallen.

Ten aanzien van een persoon, die vóór het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, wordt elke der boven vermelde verjaringstermijnen tot een derde van de daar bepaalde duur ingekort.

Het recht tot strafvordering vervalt niet wanneer het betreft:

1°. een misdrijf als bedoeld in de artikelen 348 en 349;

2°. een misdrijf tegen de menselijkheid en

3°. een oorlogsmisdrijf.

Artikel 97 [1]

De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen:

1o, bij valsheid of muntschennis vangt de termijn aan op de dag na die waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid of muntschennis gepleegd is;

2o, bij de misdrijven omschreven in de artikelen 338, 339 en 342, op de dag na die der bevrijding, of van de dood van hem tegen wie onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;

3o, bij de overtredingen omschreven in de artikelen 551, 552 en 553, op de dag na die waarop ingevolge artikel 14 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek de aldaar bedoelde registers, waaruit zodanige overtreding blijkt, ter griffie van het Hof van Justitie zijn overgebracht.

Artikel 98

Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad de vervolgde bekend of hem op de bij wettelijk voorschrift voor gerechtelijke akten bepaalde wijze betekend zij.

Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

Artikel 99

De schorsing der strafvervolging ter zake van een prae-judicieel geschil schorst de verjaring.

Artikel 100 [2]

Het recht tot strafvordering wegens overtredingen waarop naar de wettelijke omschrijving geldboete, hetzij als enige hoofdstraf, hetzij nevens hechtenis is gesteld, vervalt door vrijwillige voldoening aan de voorwaarde, welke de bevoegde vervolgingsambtenaar op vóór de aanvang der terechtzitting in te dienen verzoek van de verdachte ter voorkoming van de strafvervolging mocht hebben gesteld.

Deze voorwaarde bestaat in de betaling binnen een door de ambtenaar te bepalen termijn en op een door deze aan te wijzen plaats, van een bepaalde geldsom, met of zonder uitlevering van aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen of voldoening der geschatte waarde of afstand van reeds in beslaggenomen voorwerpen. Zodanige uitlevering, voldoening of afstand wordt steeds in de voorwaarden opgenomen, indien ter zake van het feit verbeurdverklaring zou moeten volgen. Bedoelde termijn kan vóór de afloop daarvan eenmaal worden verlengd.

De te betalen geldsom bedraagt ten minste vijftig cents en ten hoogste het maximum der boete naar de wettelijke omschrijving op het feit gesteld.

Is op de overtreding naar de wettelijke omschrijving geen andere hoofdstraf gesteld dan geldboete en biedt de verdachte of beklaagde aan, binnen de door de ambtenaar met de vervolging belast te bepalen termijn het maximum der boete te betalen en de aan

  1. Gew, bij G.B. 1926 no. 56. G.B. 1944 no. 76.
  2. Gew, bij G.B. 1915 no. 75. G.B. 1927 no. 20. G.B. 1939 no. 67. S.B. 1984 no. 17.