Pagina:Wetboek van strafrecht Suriname.pdf/45

Deze pagina is proefgelezen
2o, met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren, indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
3o, met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, indien dat geweld de dood ten gevolge heeft.

Artikel 110 blijft buiten toepassing.

Artikel 190 [1]

Hij die opzettelijk een leugenachtig bericht verspreidt, wordt, indien hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden, dat door dit bericht onder de bevolking, een groep van de bevolking of een ten dele tot de bevolking behorende groep van personen de rust kan worden verstoord, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste duizend gulden.

Artikel 191

Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van ten hoogste zestig gulden.

Artikel 192

Hij die door geweld of bedreiging met geweld een geoorloofde openbare vergadering verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden.

Artikel 193

Hij die opzettelijk door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis een geoorloofde openbare vergadering stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van ten hoogste zestig gulden.

Artikel 194 [2]

Hij die door geweld of bedreiging met geweld hetzij een geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzij een geoorloofde kerkelijke plechtigheid of begrafenis- of crematieplechtigheid verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

Artikel 195 [3]

Hij die opzettelijk door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis hetzij een geoorloofde openbare godsdienstige bijeenkomst, hetzij een geoorloofde kerkelijke plechtigheid of begrafenis- of crematieplechtigheid stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden.

Artikel 196 [4]

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd twintig gulden wordt gestraft:

1o, hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding door smalende Godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat;
  1. Ingev. bij G.B. 1933 no. 94; Gew. bij G.B. 1962 no. 135.
  2. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  3. Gew. bij S.B. 1984 no. 17.
  4. Gew. bij G.B. 1939 no. 51.