zult gij zeggen, toon ons haar! Daarin ligt de hoop, waar de hoop van vroeger dagen ons bedrogen heeft. Wij hebben de Kunst opgegeven voor wat wij beschouwden als licht en vrijheid, doch wat wij kochten was minder dan licht en vrijheid: het licht verhelderde veel voor de meergegoeden, als zij er naar wilden zien; de vrijheid liet de meergegoeden vrij genoeg, als zij hun Vrijheid wilden gebruiken; doch dit waren op zijn best slechts enkelen: aan de meeste menschen toonde het licht, dat zij niet langer behoefden te hopen, en de vrijheid liet de meeste menschen vrij, om tegen een ellendig loon den slavenarbeid op te nemen, die het dichtst bij de hand was, of den hongerdood te sterven.
Daarin ligt onze hoop, zeg ik. Als de koop werkelijk geheel eerlijk geweest was, dan zou ons niets anders overblijven dan de Kunst te begraven en de schoonheid des levens te vergeten: doch nu kan de Kunst zich nog Op iets anders beroepen, nl. op de hoop van het volk op het levensgeluk, dat hun nog niet gegeven is. Daar ligt onze hoop: de zaak der Kunst is de zaak van het volk. Denk aan een stuk geschiedenis en hoop dan! Er was een tijd, toen de heerschappij van Rome de geheele beschaafde wereld in haar doodelijke omarming hield omvat. Die heerschappij scheen in het oog van alle menschen, zelfs de beste, zooals gij in de Evangeliën zien kunt, voorbestemd, om eeuwig te duren: zelfs konden zij, die onder haar leefden, zich geen andere wereld voorstellen buiten haar. Doch de dagen verliepen en ofschoon niemand ook maar een schaduw zag van de komende verandering, toch kwam deze als een dief in den nacht, en de Barbaren, de wereld die buiten de heerschappij van Rome lag, overvielen haar; en menschen, verblind van schrik, betreurden de verandering en achtten de wereld verdorven door de Furie van het