beletten genoeg te krijgen zelfs van de rust, en hun hoop en lichamelijk genot in hun werkte geven, of kort gezegd: 's menschen arbeid gelukkig en zijn rusttijd vruchtbaar te maken.
Daaruit volgt, dat echte Kunst een ongemengde Zegen voor het menschdom is.
Maar daar het woord "echt" eene zeer veelomvattende beteekenis heeft, moet ik zoo vrij zijn eenige praktische gevolgen uit deze bewering omtrent het Doel der Kunst te trekken, die, naar ik geloof en zelfs hoop, ons tot eene strijdvraag zullen voeren; tevergeefs toch zou men ververwachten dat iemand, die over Kunst anders dan op de meest oppervlakkige wijze spreekt, niet die sociale vraagstukken moet tegenkomen, waarover alle ernstige menschen nadenken. Want Kunst is en moet zijn, 't zij in haar overvloed of dorheid, in haar waarheid of holheid, de uitdrukking van de maatschappij waarin zij leeft.
In de eerste plaats dan is het mij duidelijk, dat in den tegenwoordigen tijd zij, die het best en diepst in de dingen zien, geheel onbevredigd zijn met den huidigen toestand der Kunsten, evenals zij het zijn met den tegenwoordigen toestand der maatschappij. Dit zeg ik in 't aangezicht van de veronderstelde herleving der Kunst, die de laatste jaren plaats heeft; waarlijk, die opwinding over de Kunst bij een deel der hedendaagsche beschaafden toont slechts, op hoe vast een grondslag de bovengenoemde ontevredenheid rust. Veertig jaar geleden werd er veel minder over Kunst gepraat en werd zij veel minder beoefend dan nu; en dat is vooral waar van architecturale Kunst, waarover ik nu vooral zal moeten spreken. De menschen hebben met overtuiging sinds dien tijd getracht, om het doode in de Kunst te doen herleven, en met eenig oppervlakkig welslagen. En toch