Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/176

Deze pagina is niet proefgelezen

van eene ondergeschikte klasse houdt, dat zij òf zelf machines, òf de dienaren der machines zijn; in geen geval mogen zij eenige belangstelling hebben in het werk dat zij uitvoeren. Voor hunne patroons zijn zij in hunne hoedanigheid van arbeiders een deel van de machinerie van werkplaats of fabriek, voor zichzelf zijn zij "proletariërs", menschelijke wezens die werken om te leven, opdat zij leven om te werken; hunne rol als handwerkslieden, als vervaardigers van voorwerpen uit eigen vrijen wil, is uitgespeeld.

Op gevaar af van beschuldigd te worden van overgevoeligheid, moet ik erkennen, dat, waar dat alles zoo is, waar de arbeid, die de dingen voortbrengt welke voorwerpen van kunst behoorden te zijn, slechts last en slavernij is, ik mij tenminste hierin verheug, dat hij geen kunst kan produceeren, dat alles, wat hij voortbrengen kan, ligt tusschen het alleen-nuttige en zinnelooze namakerij.

Of is dat wel overgevoeligheid? Eerder zou ik denken, dat wij, die het verband hebben leeren zien tusschen industrieele slavernij en achteruitgang der Kunsten, ook hebben geleerd te hopen op eene toekomst voor die Kunsten. Want de dag zal zeker komen, waarop de menschen het juk zullen afschudden en zullen weigeren om aan te nemen den geheel kunstmatigen dwang van de handelsmarkt, die hen hun leven in eindeloos en hopeloos zwoegen doet doorbrengen. En wanneer die dag komt, dan zal hun drang naar schoonheid en verbeelding, tegelijk ook vrij geworden, zulke kunst doen geboren worden als waaraan zij behoefte hebben. En wie kan zeggen, of die niet even ver de Kunst van vroegere eeuwen zal overtreffen, als deze de armzalige overblijfselen overtreft, ons gelaten door de eeuw van winstbejag?

148