dicht aan zijn huis grenzen en hij somtijds zich onledig houdt met daarin te arbeiden en meer dan eens of tweemaal in zijn leven heeft hij den boog en strijdbijl van den muur moeten nemen en kans geloopen, het groote mysterie van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen in de gelederen van den strijd; dikwijls voor de geschillen van anderen, doch soms ook voor zichzelf en dan niet altijd geheel zonder succes.
Doch hoe werkt en leeft zijn plaatsvervanger? Daar weten wij allen wel iets van. Hij moet zorgen bij de poort der fabriek te zijn, zoodra de bel gaat of hij wordt beboet of weg gezonden. De poort der fabriek staat zelfs niet altijd voor hem open; indien de patroon, die zelf afhankelijk is van de markt, waarvan hij weinig en de knecht niets afweet, hem geen ruimte verschaft, om in te arbeiden en geen machine, om aan te werken, moet hij terugkeeren en kan hij langs de straten slenteren, zooals vele duizenden tegenwoordig doen in Engeland. Maar verondersteld dat hij een plaats in de fabriek vindt, dan staat hij daar voor zijn machine; hij moet haar volgen op en neer, dag in, dag uit en de gedachten die bij hem opkomen, behoeft hij niet aan zijn machinalen arbeid te geven. Ik herhaal, op zijn best zal hij weten wat de machine (niet hij zelf) maakt. Wat heeft hij met het ontwerp of de versiering te maken? Hij kan evengoed een machine hanteeren, die een goed stuk werk levert of medeplichtig zijn (in zeer geringe mate) aan een afschuwelijk stukje bedrog op het gebied van kunst, toch zal hij voor het een zoowel als voor het andere evenveel loon ontvangen en voor beide even weinig aansprakelijk zijn. Alle godsdienst, zedeleer, weldadigheid en vrijheid der negentiende eeuw kunnen die schande niet van hem afwenden. Moet ik nog zeggen, hoe en waar hij woont? Gehuisvest in onhoudbaar