van hun tegenwoordig leven, een deel van hen zelf zijn. Die toestand zal komen, als de tijden er rijp voor zijn; want zelfs indien zij zich nu al bewust waren van wat zij nu te loor laten gaan, zouden zij het niet kunnen verhinderen, want zij leven in een tijd van strijd, d.w.z. van roekelooze verkwisting.
Wij leden van dit genootschap hebben vaak genoeg deze waarheid ondervonden, hebben dikwijls moeten bekennen, dat indien er achter de vernietiging of verwoesting van een oud kunstwerk of geschiedkundig gebouw een "geldkwestie" stak, het hopeloos was, daartegen te strijden. Laat ons niet te zwak of lafhartig zijn, om dit feit onder de oogen te zien, want ofschoon ons aandeel in het vormen der toekomstige maatschappij nog zoo nederig moge zijn, er is voor ons geen andere uitweg mogelijk. Laat ons erkennen, dat wij leven in een tijd van barbarisme tusschen twee periodes van orde, de orde van het verleden en de orde der toekomst, en al zijn er sommigen onder ons, die (zooals ik) denken, dat het einde van dat barbarisme naderende is, en anderen, die het nog op verren afstand wanen, toch kunnen wij allen, de optimisten en zij die meer pessimistische verwachtingen koesteren, samenwerken om de overblijfselen der oude orde te bewaren voor de leering, het genot en de hoop der nieuwe orde. Zoo zal de strijd in het heden een weinig minder rampspoedig zijn, en de vrede in de toekomst meer vrucht kunnen dragen.