ben en in staat word gesteld mijn brood te verdienen met voor mijzelf groot genot.
Nu moeten wij allereerst vragen: wat moet men beschouwen als de Nijvere Kunsten? Men kan op dit punt verscheidene voor- en tegenargumenten aanvoeren, maar ik betwijfel of zij de moeite van het bepleiten waard zouden zijn; desniettegenstaande hoop ik, dat gij het met mij eens zult zijn, dat deze nijvere kunsten inderdaad deel uitmaken van de hoogere, waarop alleen nu en dan iemand (uit beschaafde kringen) zal durven neerzien. Wat zijn de Hoogere Kunsten? Daar men dit woord in verschillenden zin gebruiken kan, zou ik willen zeggen, zonder te trachten er een verklaring van te geven, dat wat ik versta onder kunst is een scheppingsprodukt van den mensch, dat een beroep doet op zijn gevoel en zijn verstand door middel zijner zintuigen. Al de hoogere kunsten spreken onmiddellijk tot die ingewikkelde samenstelling van instinctmatige waarneming, gevoel, ervaring en geheugen, dat wij voorstellingsvermogen noemen. Alle kunstenaars, die zich met die kunsten bezighouden, hebben deze hoedanigheden in groote mate en bij hen zijn zij zoo zeldzaam in evenwicht gehouden en zoo uitnemend geordend, dat zij ze gebruiken kunnen voor scheppingsdoeleinden. Doch wij moeten niet vergeten, dat alle menschen, die niet van nature abnormaal zijn of niet bedorven door een gebrekkige of verkeerde opvoeding, in zekere mate verbeeldingskracht bezitten en ook iets van de macht, om die verbeelding te leiden, zoodat zij ook beoefenaars zijn der hoogere kunsten en de meesters niet half fluisterend behoeven te spreken tot een half dozijn uitverkorenen, doch het geheele menschenras, mits gezond en goed ontwikkeld, hun werkelijk gehoor vormt. Doch gij allen weet, dat het menschenras, zelfs indien het slechts in