en eischte veel van hun vindingrijkheid, hoe zij hun weefsel zouden mishandelen met plakaten en strepen enz. enz., doch tevens ging hiermede de ernst van hun arbeid verloren en zelfs zijn recht van bestaan. Wat van het beschilderen van aardewerk geldt, is ook van kracht voor het figuurweven: tracht niet er iets anders van te maken dan men van een weefsel maken kan en maak daarvoor uw ontwerp zoo ingewikkeld als ge wilt, maar voer het zoo eenvoudig mogelijk uit; gij teekent met uw schietspoel geen lijnen zooals gij wilt, gij werkt een patroon uit met een fraai rechtlijnig mozaïek. Indien de ontwerper dit alles goed in gedachten houdt en hij niet tracht zijn materiaal te dwingen op verboden paden, kan hij een groot genot vinden in het maken van geweven stoffen en als hij gevoel voor kleur heeft, zal hij waarschijnlijk minder spoedig in deze kunst op een dwaalspoor geraken dan op een ander gebied. Verder moet ik nog opmerken, dat hij er vooral op moet letten, de juiste verhouding te treffen tusschen zijn schering en zijn inslag: de eerste, die om zoo te zeggen het lichaam van het weefsel is, niet te kort te doen ter wille van het tweede, dat men zijn kleeding zou kunnen noemen; dit wordt tegenwoordig maar al te veel gedaan door vernuftige ontwerpers, die trachten hun weefsel te laten gelijken op handenarbeid of die een schijn van degelijkheid aan minderwaardige stoffen willen geven, wat zij vooral moeten vermijden. Een fout, waarin wij dikwijls vervallen, ook in al de andere nijvere kunsten, en die ongetwijfeld in de hand gewerkt wordt door de overgroote ontwikkeling der machine, waardoor zooveel verwerkt kan worden, is het weven van slechte stoffen door oogenschijnlijk fijn en mooi goed. Niemand die zich zelf acht als werkman, behoorde zich hiertoe te leenen: het moge al geen oneerlijkheid zijn uit handelsoogpunt
Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/74
Deze pagina is proefgelezen
52