te zien, ofschoon ik veronderstel, dat dit soms toch wel het geval is, doch het is zeker oneerlijkheid tegenover de kunst; minderwaardige bestanddeelen moeten in dit vak evenals in alle andere alleen in grof werk gebruikt worden, waar zij zich niet anders voordoen dan zij zijn: dit moeten wij zonder voorbehoud voorstaan of alle kunst in deze vakken laten ondergaan ter wille hunner handelswaarde.
Dit over het machinale figuurweven. Zijn reden van bestaan ligt hierin, dat het gelegenheid geeft verbeeldingskracht en schoonheidsgevoel over te brengen op alle soorten van goed, dik of dun, dicht of open, kostbaar of goedkoop. Op de een of andere wijze kunt gij al deze stoffen in figuren weven; doch indien wij ons mogen bepalen tot zekere zware, dichte en zeer kostbare goederen, hebben wij niet langer de hulp noodig van een machine of iets wat met reden zoo genoemd mag worden; men heeft niet veel meer noodig dan een raam, dat de zware weversboomen kan dragen, waarop wij onze schering kunnen spannen; ons werk is zuivere handenarbeid, wij kunnen maken wat wij willen, al naar de fijnheid van onze schering. Dit zijn de voorwaarden voor het weven van kleeden en behangsels; ik meen met kleeden de echte tapijten, waarvan de Oost ons sinds onheugelijke tijden heeft voorzien, en niet het namaaksel, dat door het Jacquard-weefgetouw of andere machines geweven wordt.
Wat nu de kunst van tapijtweven betreft, moeten wij erkennen, dat zij geschiedkundig tot het Oosten behoort. Ik geloof niet, dat bewezen is, dat er in de eigenlijke middeleeuwen in Europa wollen tapijten vervaardigd werden, ofschoon sommige schrijvers dachten, dat een fabrikaat, dat in manifesten van de veertiende eeuw tapisserie sarraiénoise genoemd wordt, eigenlijk