Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/90

Deze pagina is proefgelezen

hunnen gunste niet iets opoffert, zult gij bemerken, dat uw kamers u doen denken aan een ongezellig pension, hoe rijk en schoon uw meubelen ook mogen zijn.

Met eenige aarzeling ben ik u nu genaderd tot de laatste der nijvere kunsten, waarover ik spreken wilde; doch deze is van zooveel belang voor de eene helft van het beschaafde menschdom, de mannelijke helft, dat ik het maar wagen zal. Ik spreek met te meer angst over de kunst van kleeding, omdat de beschaving uitgemaakt heeft, dat de kunst bij ons mannen geen plaats beslaan zou in onze kleeding en dat wij in dit opzicht de onaantrekkelijke positie moeten innemen van kritiek oefenen over onze meerderen. Onder protest moet ik mij bij dit besluit neerleggen, hoewel ik moeite heb te erkennen, dat een kachelpijp of rok alle geleerdheid in zich vereenigt, besloten in de wijsbegeerte der kleeding; en in mijn meer sceptische oogenblikken vraag ik mij soms af, waarom ik in huis twee jassen moet dragen, een met een achter- en geen voorstuk en de andere met een voor- en geen achterstuk. Ik heb echter geen moed genoeg, om verzet tegen deze strenge kleermakerswetten zelfs maar te opperen en het is een feit, dat men met groot gemak deze vreemde dingen uit en aan kan doen, en dit in aanmerking genomen, vind ik het van veel grooter belang wat andere menschen dragen dan wat ik zelf draag, zoodat ik verlof vraag, eenige oogenblikken een onverantwoordelijk kritikus te zijn.

Ik heb minstens twee tijdvakken in de vrouwenkleeding beleefd, zonder het tegenwoordige mee te rekenen, dat, zooals ik met eenigen schrik bemerk, weer op het punt staat, een verandering te ondergaan; ja met schrik, omdat de kleeding van de dames in Engeland al eenige jaren zeer bevredigend is geweest; een paar buitensporigheden

68