loopen, maar ook is er tusschen deze dijken op het strand een hooge duinreeks ontstaan: meer dan duizend bunders hooge duinen, die ons de zee met hulp van den wind en de golven geschonken heeft, zegt Dr. Staring. En zoo als het op de hollandsche kust gegaan is, zoo ook op de eilanden: door den in 1823 tusschen Eijerland en Texel aangelegden zanddijk is er een hooge duinenrij ontstaan; door den dijk in 1851 op het eiland Ameland opgeworpen was er drie jaar later reeds een niet onaanzienlijke duin ontstaan, zoo hoog dat de hoogste vloeden er thans niet meer over heen slaan.
Boven spraken wij reeds meermalen over het beplanten onzer duinen; de zaak is zoo belangrijk dat wij er nog even bij moeten stilstaan. Algemeen is men thans overtuigd dat als men het verstuiven belet, de duinen zich niet meer verplaatsen; ook doet onze regering wel zoo veel aan de duinen door werken op het strand en beplanten met helm in de duinen, dat het telkens landwaarts in verplaatsen van huizen en kerken, zoo als in vroegere eeuwen noodzakelijk was, wel tot de geschiedenis zal behooren: wij behoeven niet te gelooven dat men eens gedwongen zal worden om het badhuis van Zandvoort achteruit te schuiven tot in den Haarlemmerhout, of dat van Scheveningen tot in het Haagsche bosch. Maar al die voorzorgen maken onze duinen daarom nog niet productief. Nog is men niet algemeen overtuigd dat dennen, en dennen alleen, het middel zijn om voordeel te trekken van onze duinen. En staan er eenmaal dennen op de duinen, dan volgen er weldra