Onder de knaagdieren die onze duinen bewonen, vestigen wij het eerst onze aandacht op het kleinste van alle onze inlandsche zoogdieren, namelijk op de dwergmuis, Mus minutus, in den omtrek van 's Gravenhage duinmuis geheeten. Dit diertje bewoont behalve de duinen ook het houtgewas aan den duinkant, wordt ook op graanvelden en op het weiland waargenomen, en komt in de tuinen der steden, ja soms zelfs in de huizen voor, onder anderen in 1855 op het Nieuwediep, waar ik, toen te dier plaatse wonende, eens eene geheele kolonie van dwergmuizen in mijn huis had. Zij waren minder schuw en ook niet zoo vlug als de gewone huismuis, Mus musculus, en waren niet moeijelijk te vangen.
Vooral merkwaardig is de dwergmuis door dat zij een groot kogelvormig nest bouwt in struiken, in het riet, of tusschen graan- en grashalmen. In dat nest, met den ingang ter zijde, werpt het wijfje jaarlijks drie of viermaal telkens 4 of 5 jongen.
Behalve in de duinen en den omtrek daarvan, zooals te Leyden volgens den heer Maitland, komt de dwergmuis ook op de gronden rondom den Dollart voor. Dr. G.A. Venema verhaalt het volgende van de dwergmuis: Zij leeft des najaars in de hokken en hangt in de toppen der schoven haar nest aan stengels en bladeren vast. In de breede strook van zulte, Aster tripolium, die de kweldergronden langs den Dollard van de hanepoot, Salicornia herbacea, scheidt, komt dit muisje veelvuldig voor. Daar bouwt zij haar nest in de hooge zulteplanten, tusschen hare geurige bloemen in, en als een hooge vloed door de zulte rolt, buigt de stroom