gens valer van kleur. Men vindt deze tapuit op opene, drooge plaatsen in de duinen. Hij laat zijn loktoon zeer dikwijls, en zijn min of meer krassenden zang slechts zelden en meestal bij nacht hooren. Hij nestelt op den grond, en legt vijf of zes groenachtig witte eijeren.
Een met den tapuit verwante vogel is het paapje, Saxicola rubetra, dat in levenswijs en kleur veel overeenkomst met den bovengenoemden heeft. Hij is te kennen aan eene witte streep boven de oogen en aan de bleek bruinroode kleur van de borst en keel. Het paapje vertoeft bij ons van Mei tot September, niet zoolang als de tapuit, die vroeger komt en later gaat. Zijn zang is aangenaam, maar zijn loktoon scherp. Hij nestelt in gras en heidestruiken.
Nog eene andere soort van tapuit komt in onze duinen voor, het is de de roodborsttapuit, Saxicola rubicola. Gemakkelijk is deze soort van alle anderen te onderscheiden door den geheel zwarten staart, terwijl bovendien bij de ouden de kop en keel zwart zijn. Deze vogel is zeer ver over de aarde verspreid, niet slechts in een groot gedeelte van Europa, maar zelfs in Azië tot in Japan, en in geheel Afrika tot aan de Kaap de Goede Hoop. In de duinpannen der hollandsche duinen heeft men dezen tapuit in December en in Februarij gezien, en hij schijnt dus daar te overwinteren. Echter is zulks toch zeker eene uitzondering, daar deze vogels gewoonlijk in October vertrekken om in het vroege voorjaar terug te keeren. Zonderling is het, zegt prof. Schlegel, dat veelal in de strandreep de roodborsttapuit voorkomt, die slechts aan