Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/139

Deze pagina is proefgelezen
127
HET BLAAUWTJE. DE PARELMOERVLINDER. DIKKOPPEN.

opzet noemen wij hier die drie schoone diertjes bijeen; immers zij behooren allen tot de groep der Lycaeniden, en vertegenwoordigen juist de drie geslachten waaruit die groep bestaat. De vlinders van het eerste geslacht hebben donkerbruine vleugels met vlekken, hetzij blaauwe of roode, op de bovenzijde en vele witte streepjes op de onderzijde; die van het tweede geslacht vertoonen roode vleugels van boven en geel of grijs gekleurde, met vele oogjes bezaaid, van onderen; terwijl die van het derde fraai blaauw van boven en grijs met oogvlekjes van onderen zijn. Vooral de laatstgenoemden, het aardkapelletje en het blaauwtje, zijn zeer fraaije diertjes. Het eerste heeft vleugels die van boven goudglanzig vuurrood zijn met een breeden donkerbruinen zoom en eenige eironde zwarte vlekjes, terwijl het laatste prachtig hemelsblaauwe bovenvleugels heeft.

Op het viooltje leeft eene bruingraauwe gedoornde rups met een witten rugstreep en gele zijstrepen, die, in een vlinder veranderd, de kleine parelmoervlinder, Argynnis Lathonia, zal geheeten worden. Deze vlinder is zeer algemeen op de duinen van 't vroege voorjaar tot in het late najaar. Parelmoervlinder heet hij, omdat de onderzijde der ondervleugels met parelmoerkleurige vlekken bedekt is. Van boven echter is hij rosbruin met zwarte vlekjes.

Van de familie der Hesperiden of dikkoppen treffen wij op onze duinen twee soorten aan, namelijk Hesperia linea en Hesperia sylvanus, beiden bruinachtig met verscheidene vierkante, witte of gele vlekjes op de bovenvleugels. De onderzijde der vleugels van het laatst-