steenten waarvan zij eens een deel uitmaakten. De steenbrokken en brokjes en de zandkorrels die door de verwering van de hellingen der bergen worden afgebroken, rollen langs die hellingen naar de laagten, of door het water spoelen zij er heen. De beek die van de bergen ruischt, wordt eene nieuwe magt die hen verder vervoeren zal dan zij door hunne eigene zwaarte al rollende langs de hellingen konden doen. Het is de beek die de steenen zal brengen in de rivier, en de rivier zal hen tegen elkander wrijven en slijpen; zij zal hen wrijven en slijpen op haar rotsbed; zij zal er de scherpe hoeken en kanten afslijpen; zij zal van kantige grindbrokjes ronde kittelsteenen maken en platte kittelsteenen rond van rand en van hoeken, in plaats van scherpkantig en ruw. En al verder naar beneden in de rivier zal het ronde grind tot steentjes worden zoo groot als erwten, en nog verder benedenwaarts als kleine hagelkorrels, en nog verder naar beneden wordt het grind tot grof zand en tot fijn zand, ja zelfs tot slib dat in het water drijft, en eerst bezinkt in den mond der rivier of in de zee waarin de rivier uitloopt.
Als wij dit zoo lezen schijnt het vervoer van stoffen door het water geen zaak van groot belang te zijn, maar als wij nadenken blijkt het ons weldra hoe groot de magt van het water is, en hoe ontzaggelijk groot de massa steenen, zand en slib is die door het water wordt bewogen.
Vergeleken met de bewegende werking van het water, zijn de werken van den mensch om massaas in be-