Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/79

Deze pagina is gevalideerd
67
AARDLAGEN ONDER DE DUINEN.

nacht lang water op. Hij beweert dat het minimum van water in de duinen, een voet diep beneden de oppervlakte, na een langdurige droogte twee ten honderd is, en het maximum na eene regenachtige maand vier ten honderd. Hoe dieper men komt, des te vochtiger wordt het zand. De vatbaarheid om water tot zich te nemen, de hygroscopiciteit van het zand der jutlandsche duinen is, volgens bovengenoemden schrijver drie en dertig ten honderd gemeten, of een en twintig en een half ten honderd gewogen. Jaarlijks valt er zeven en twintig duim regen op die kust, en de verdamping van water is dáár ongeveer even groot, en daarom houdt hij het er voor dat het regenwater niet diep beneden de oppervlakte in het duinzand dringt, en besluit daaruit dat de vochtigheid der duinen slechts verklaard kan worden door eene uitdamping van onder de duinen liggende aardlagen. En hoe zou anders ook het feit te verklaren zijn, dat de duinen van het warme, door de afrikaansche zon bestraalde Algiers zoo rijk aan water zijn, dat men er hoog in de duinen putten graaft, ter diepte van slechts drie of vier el, waar weldra het water tot een el hoog in staat?


Ofschoon de zee eene groote hoeveelheid zand op de vlakke stranden werpt, zijn er toch ook, gelijk wij boven zagen, vele plaatsen waar de zee onophoudelijk de kust bestookt en die afknabbelt en afknaagt. Waar de duinen dus in stand blijven als een bolwerk tegen de zee, zijn zij een weldaad voor het land dat er achter gelegen is, en te regt worden zij vooral gewaardeerd