De Geul zelf is hier eenige meters van den bergvoet verwijderd, zoodat door die bron een inham of kleine golf is gevormd, waarin zich verscheidene takken van dit onderaardsche kanaal uitstorten.
De wilde Geul, met zijn thans dik en troebel water, wil met geweld in dien inham dringen, maar het met kracht uit den berg stroomende kristalheldere water belet zulks. Dit heeft ten gevolge dat het water van dien inham zóó helder blijft, dat men zelfs het kleinste voorwerp op den bodem ziet liggen, terwijl het een paar meters verder door het gele Geulwater wordt meegevoerd. De grens tusschen het heldere en het troebele water is als langs een liniaal getrokken.
Wij herinneren ons dat het Geulwater ook gisteren kristalhelder was, en dat het alleen door den zwaren regen, waardoor er veel zand en leem in gespoeld is, nu troebel is geworden.
Dit zeer eigenaardige verschijnsel van twee met volkomen gelijke kracht tegen elkander kampende machten ziet men natuurlijk niet als het troebele water na eenige droge dagen bezonken is.
Vlak bij die bron is een kleine grasvlakte, door een paar hooge boomen beschaduwd, en nauwelijks daar aangekomen, vlijen we ons op het gras neer. want het is hier heerlijk!
Zeker, wanneer een dichter een schets wil geven van een oord, waar alles samenwerkt om de zinnen te betooveren, kan hij niet beter doen dan op een warmen, helderen zomerdag hier een uur door te brengen.
den, blijkt dat dit een kalkberg is, waarin onderaardsche riviertjes en holen niet tot de zeldzaamheden behooren.