Bij droog, althans niet al te nat weer, verlaat men deze gangen langs de zoogenoemde Reuzentrap, vlak bij den Driedrop. Hier zijn de gangen zeer hoog en doen ze aan die van den St. Pietersberg denken. Ook worden deze uitgravingen meer bepaald aan de Romeinen toegeschreven, waarom men dit ook wel het Romeinsche gedeelte van den berg noemt.
Deze uitgang kan beschouwd worden als een zeer wijde koker of schacht, boven op den berg uitkomende; eene opening, welke vermoedelijk vroeger door instorting is ontstaan. Het zou niet mogelijk zijn, haar voor uitgang te bezigen, zonder een daar aangelegde trap, welk werk eerst kortelings door de sociëteit der Mirlitophilen werd tot stand gebracht. Deze trap, hoewel niet zeer breed, is toch gemakkelijk, terwijl men op het midden der hoogte en van boven een voor velen welkom rustpunt vindt.
Verrassend inderdaad is het gezicht, wanneer men ongemerkt onder dien koker is gekomen, en men dan naar boven ziet. De boven de opening zwevende, door de zon verlichte takken der boomen, welven er als het ware een dak over, dat, uit deze diepte gezien, een zeer fantastisch schouwspel oplevert.
Na geruimen tijd in meer dan nachtelijk donker in die onderaardsche gangen te hebben omgedwaald [1], begroeten wij van verre dat aanvankelijk
- ↑ Met een gewoon bezoek zijn 1½ a 2 uren gemoeid. Dit hangt veel hiervan af, of men blijkbaar in de bijzonderheden veel belang stelt, en den gids verzoekt er geen onbezocht te laten. Deze gidsen zijn, voor zoover wij ze leerden kennen, hupsche, beschaafde lieden, gaarne bereid om den bezoeker ter wille te zijn, en goed met de gangen en wat er op betrekking heeft bekend.
Het bezoek is tegenwoordig tariefmatig geregeld. De bizonderheden daarop betrekking hebbende vindt men steeds in het Zomerweekblad het Geuldal vermeld.