heeft men een genoegzaam vlak pad, dat tegen de berghelling is aangelegd, voor zich. Op zich zelf is dit een lieve wandeling, omdat het hoog genoeg ligt, om steeds een fraai uitzicht te bieden. Het komt na korten tijd in de Sibber Grub uit, dicht bij den grooten weg. Even vóór het eind van dat wandelpad vindt men, dicht bij een bergopening, een boschpad dat naar boven in het Geböschke voert. Wij kiezen dezen vlakken weg echter thans niet, maar volgen op het daareven genoemde punt, waar het pad zich splitst, dat aan onze rechterhand, hetwelk zichtbaar naar boven loopt, en dat ons door zijn koele schaduw lokt. Die schaduw genieten we echter hier niet lang, want als we een kort eindje hollen weg zijn doorgegaan, wordt het plotseling weer lichter. Hier hebben we ter rechter zijde, door een opening in het heestergewas, een zeer aantrekkelijk uitzicht.
Tezelfder plaatse bespeuren we aan onze linkerzijde een voetpad, dat, dwars door het niet zeer breede bouwland, toegang geeft tot het bosch.
Ofschoon het voor het oogenblik onze bedoeling is om den Hulsberg hooger op te gaan, kunnen we hier toch licht even van onzen weg, dien we gemakkelijk terugvinden, afwijken, om eens te zien wat het Geböschke eigenlijk te genieten geeft, en weldra hebben wij het boschpad en tevens een daar staande rustbank bereikt. Na ons vergewist te hebben dat hier aan schaduwrijke wandelwegen geen gebrek is, terwijl we weten dat we, wat verder, gemakkelijk langs een anderen weg naar beneden kunnen gaan, vergenoegen wij ons thans met deze wetenschap, en keeren door het bouwland terug naar het pad, dat we daareven verlaten hebben.
Dit volgende, slaan we spoedig links om, en zien