Pagina:WitteHeinrich1890 In en om Valkenburg.djvu/58

Deze pagina is gevalideerd
46
DE SCHAESBERG. — SCHIN OP GEUL.

Ter rechterzijde hebben we een fraai gezicht op het gebergte, dat, aan den voet allerwege beteeld, met de groote licht- en donkergroene ruitvormige akkers van rijp of rijpend koren, afgewisseld door grasvelden en boschjes, naar boven toe overal met zwaar bosch bezet is.

Hoewel de Geul door de heesters en struiken hier aan ons oog onttrokken wordt, verraadt het kabbelen van het woelige water toch de onmiddellijke nabijheid van het levendige riviertje.

Hier, waar de weg een klein eind vlak er langs loopt, hebben we goed uit te zien, willen we het boschpaadje aan onze linkerhand, dat we moeten hebben, niet voorbijgaan. Letten we echter maar wat op, dan kunnen we het niet missen; immers het bevindt zich juist dáár waar de jonge Noteboomen aan die zijde ophouden, een pas vijf, zes voorbij den laatsten Noteboom. 't Is echter zóó dichtgegroeid, dat men het maar juist kan onderscheiden.

Zie! hier is het. Deze trappen in den steilen berg uitgegraven gaan we op, en dit blijkt een goede maatregel te zijn, daar we anders hier zeker wel de houding van viervoeters zouden moeten aannemen.

Lang duurt dit echter niet, want nadat we ongeveer een veertigtal ruwe treden zijn opgeklommen, is het smalle pad verderop niet meer zóó steil, dat dit hulpmiddel nog noodig zou zijn. 't Is een aardig, eenigszins avontuurlijk pad door dit dichte bosch; voor wie wat kortademig of wat spoedig moe zijn, zeker steil genoeg; maar het duurt niet zóó lang, dat het te vermoeiend zou zijn, terwijl zij, die aan een gemakkelijker wandeling de voorkeur geven, het daareven vermelde pad door de korenvelden kunnen volgen, Eindelijk behoeven zij, die het nóg