neerden en onmiddellijk daarna het kleine ritje per spoor maakten.
Reeds bij onze aankomst neemt dit aloude plaatsje[1] ons voor zich in, waartoe de uiterst keurige, lichte en bloemrijke buitenplaats van den heer Stevens, vlak nevens het spoorwegstation gelegen, niet weinig bijdraagt.
We laten die rechts liggen en gaan den beschaduwden stationsweg op, zoodat we spoedig op den grooten Maastrichtschen weg komen.
Schuin daartegenover ligt de weg naar Ulestraten, en we weten dat we dien te volgen hebben, om ons eerste doel, den Wijngaardsberg, te bereiken.
Door het gehucht Humkoven komen we, na een groot kwartier, aan het hier zeer eenzaam gelegen maar fraaie landgoed het Huis "Vlieck", toebehoorende aan den heer Magnée. Wij zien dat dit landgoed ten Oosten door een tegen een berg opklimmend bosch begrensd is, en onze kaart zegt ons dat die berg de Wijngaardsberg is, en we, om diens vlakte te bereiken, dat bosch door moeten.
Achter het huis van den heer Magnée omgaande, kan men een door het bosch loopend pad bereiken. Vergissen wij ons niet, dan mag men daar, krachtens een servituut, zonder vragen het goed van dezen heer passeeren. Men kan echter licht even verlof daartoe vragen, zeker als men is dat het den rustigen wandelaar zelfs niet geweigerd zal worden, en passant even een kijkje over dat vroolijke landgoed te nemen.
- ↑ Er werd reeds vóór meer dan tien eeuwen melding van gemaakt, en Witkamp neemt aan dat het nog veel ouder moet zijn.