Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/120

Deze pagina is gevalideerd

66

wezen, dit komt voornamelijk wijl men dan twee leden van deze familie met elkaar vergelijkt, die zeer ver van elkander verwijderd staan.

De groep der Ericaceën toch is zeer rijk aan vormen. Zelfs het geslacht Erica levert daarvan het bewijs, en niet onmogelijk zou 't vallen om, uit de in de tuinen voorkomende leden daarvan, er een zeker aantal zoodanig nevens elkaar te plaatsen, dat men die vormen trapsgewijs in elkander zag overgaan, zoodat het ééne uiterste, door eene geregeld opvolgende serie, aan het andere verbonden was.

Dan zou men zien dat ze alle enkelvoudige, ongedeelde en gaafrandige bladeren hebben, hoezeer die ook in grootte en vorm overigens mogen verschillen, ze mogen klein of groot, stijf of lederachtig zijn; dat de kelk- en bloemkroonblaadjes bij alle soorten tot een min of meer klokvormige kelk en dito bloemkroon zijn zamengegroeid, welke laatste nu eens meer open staat, dan weer meer gesloten, korter of langer is, en derhalve verschillende gedaanten verkrijgt, gewijzigd naar de geslachten of soorten; terwijl de blaadjes, die de bloemkroon zamenstellen, nimmer geheel vrij zijn, maar steeds, 't zij over hunne geheele lengte, zooals bij de Heide-plant, 't zij alleen aan den voet, zooals bij de Rhododendron, met elkaâr zamenhangen, terwijl ook de meeldraden aan hun voet met dien bloemkroonbuis zijn zamengegroeid.

Ik wil hier echter niet bij alle bijzondere kenmerken dezer familie stilstaan, maar nog alleen wijzen op een zeer eigenaardige overeenkomst tusschen twee schijnbaar zoozeer van elkander verschillende planten als de Heide en de Rhododendron zijn.

De helmknopjes van de meeste planten openen zich met eene overlangsche spleet; ze bersten open, gelijk men gewoon is te zeggen. Bij alle planten geschiedt dat echter niet aldus. Zoo b.v. openen die van den Laurierboom en alle daaraan verwante gewassen zich op eene zeer fraaije wijze met klepjes.

Bij zeer vele Ericaceën nu ziet men ze ook niet met overlangsche spleten openbersten, maar het stuifmeel vindt hier een uitweg door twee poriën, aan den top van ieder helmknopje. Dit bestaat namelijk uit twee vakjes of hokjes, en elk van die hokjes opent zich aan den top met een gaatje of porie, gelijk de eerste figuur (a) op de onderstaande houtsnede, welke een volkomen meeldraad uit de bloem der Rhododendron voorstelt, en waarvan het topgedeelte vergroot daarnevens geplaatst is, duidelijk aantoont.

Twee verschillende redenen noopten mij, de hier afgebeelde plant in deze keurverzameling op te nemen. Vooreerst namelijk wijl ze wel is waar oud is, zóó oud dat ze tot de vergetene, de verlatene behoort, gelijk in het volgende artikel, waar ik de Pontische Rhododendron (Rh. ponticum) en de vroeger en later daarvan gewonnen bastaarden kortelijk ter sprake denk te brengen, blijken zal, maar omdat ze daarom toch niet minder fraai is.

De tweede reden is, dat in de bloemen dezer hybride op zulk eene fraaije en duidelijke wijze de bladachtige natuur der meeldraden blijkt.

Daar zulks, hoewel aan sommige lezers welligt bekend, ongetwijfeld aan anderen geheel vreemd zal zijn, moge het niet ongepast geoordeeld, worden, daar de gelegenheid om het toe te lichten zich thans als van zelf aanbiedt, deze morphologische bijzonderheid hier kortelijk ter sprake te brengen.