Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/139

Deze pagina is proefgelezen

79

migen doen, enkele soorten Diervilla en andere Weigelia te noemen. Het verschil toch dat tusschen deze bestaat, is niet van dien aard om er geslachtskenmerken van te maken.

Ik zou dergelijke kwesties hier niet ter sprake brengen, ware het niet dat men er mij van verschillende zijden toe aangemoedigd had. Men schijnt er—en 't is niet onnatuurlijk—wel eenig belang in te stellen, om te weten waarop in vele gevallen de vaak zoo lastige synoniemen berusten, die maar al te dikwijls tot minder aangename vergissingen leiden.

Ten tijde van Thunberg, dat is dus nog in 't begin dezer eeuw, kende men van dit geslacht nog slechts twee soorten, namelijk de N. Amerikaansche D. canadensis met gele, en de Japansche D. japonica, met lichtroode bloemen. In het, in 1835 verschenen, 1e deel van hun prachtwerk Flora japonica, vestigden v. Siebold en Zuccarini de opmerkzaamheid nog op eenige andere Japansche soorten, waarvan de fraaije afbeeldingen de begeerte der kweekers niet weinig levendig maakten.

Achtereenvolgend werd daaraan dan ook voldaan; het eerst door den invoer der fraaije D. japonica (D. rosea); later, in 1850, door die der D. Middendorfiana (ook wel, te regt of te onregte, Calyptrostigma Middendorfiana genoemd), die uit Rusland tot ons kwam en in Siberië thuis behoort; deze soort werd spoedig gevolgd door de schoonste soort die er tot hiertoe van bekend is, namelijk de D. amabilis, de bevallige Diervilla.

En wel heeft hij aanspraak op dezen naam, die sierlijke Japansche heester, evenzeer uitmuntende door zijn rijkdom aan, als door de schoonheid der bloemen en die dan ook in het twintigtal jaren dat men hem kent, zoo algemeen geworden is, dat hij daarin voor de Sering, die hij in bloeitijd opvolgt, genoegzaam niet onderdoet.

Zooals dat met enkele andere Japansche planten het geval was, die, zooals de D. amabilis, het eerst in Nederland ingevoerd werden, kwam deze heester niet direct van Japan tot ons, maar werd van Java, waarheen hij dus vroeger overgebragt was, in 1850 door den Heer Teysmann aan den Amsterdamschen Hortus gezonden als Diervilla n. sp. van Japan.

De Heer Groenewegen, teregt begrijpende dat een nieuwe heester, die ongetwijfeld van zooveel beteekenis voor den Europeschen tuinbouw zou worden, 't best in den handel te brengen was door een der grootste inrigtingen voor horticultuur, reisde met een bloeijenden tak ervan naar Gent en vertoonde dien aan den Heer van Houtte. Die tak zien, en, genoegzaam à tout prix, eigenaar van dezen heester worden, was in dit geval synoniem. De gekweekte plantjes (14 stuks) werden door den Heer van Houtte, in plantenruil, overgenomen voor 2100 francs.—De Amsterdamsche Hortus bekwam daarvoor in de allereerste plaats, de groote Balantium antarcticum voor 1000 frans, thans een der fraaiste sieraden van den Hortus, en toen de prachtigste welligt die er van in Europa bestond.

De bloemist Affourtit te Utrecht, die reeds in het eerste jaar een stekplantje daarvan had verkregen, bragt haar, het jaar daaraanvolgende op de Utrechtsche bloemententoonstelling, onder den sedert vervallen naam Weigelia Metelerkampii.

Niet lang was men in 't bezit dezer plant of men begreep dat er, door kruising van de soorten welke men thans bezat, alligt hybriden te verkrijgen zouden zijn, die 't in schoonheid