Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/151

Deze pagina is proefgelezen

87

heester, die zich normaal ontwikkeld hebben; 't is waar, deze zijn niet fraai en ze pronken niet met zulk een sierlijk kleed; ze treden niet op den voorgrond en rekken daartoe hunne steeltjes niet uit, maar stellen zich met hare bescheiden plaats volkomen tevreden; ze hebben wat anders te doen dan te pronken; ze moeten zorgen voor de ontwikkeling der zaden, en dat ze dat doen blijkt in 't najaar uit de sierlijke bessen waaraan zij 't aanzijn gaven en waarin ze nog voortleven als 't bestaan der andere reeds lang vergeten is.

Hier is eene ongezochte toepassing te maken, wat ik echter voor ditmaal aan den lezer meen te mogen overlaten.

Geheel anders is het echter met de verscheidenheid dezer plant, die allerwege in de tuinen voorkomt, de Sneeuwbal namelijk, met hare kogelronde bloeitoppen. Waarlijk, hij die 't niet weet zou moeite hebben om in beide dezelfde soort te herkennen, en toch is dit zoo.

Geene enkele normale bloem treft men hier aan. Ook de centrale bloemen, bij de in 't wild groeijende soort met haar eenvoudig kostuum tevreden, volgen de randbloemen in hare buitensporige weelderigheid na; de steeltjes verlengen zich, zoodat die, welke middenin geplaatst zijn en bij de wilde het laagste staan, hier boven al de andere uitsteken, 't Is als 't ware een wedstrijd, wie het hoogste standpunt bereiken zal; vandaar dat die bloeiwijze in haar geheel, oorspronkelijk vlak, thans kogelrond geworden is.

Al de bloemkroonen zijn hier sterk ontwikkeld, maar 't is eene ontwikkeling waaraan die der meest belangrijke bloemdeelen opgeofferd wordt, het is eene weelde, ten koste der degelijkheid.

't Is waar, die heester is, juist ten gevolge daarvan, een sieraad onzer tuinen, waar ze in het voorjaar niet weinig bewonderd wordt, maar, wanneer de bloeitijd voorbij is, is ook alles afgeloopen; geene enkele zaadkorrel kan deze plant, al droeg ze ook nog tienmaal meer bloemen, voortbrengen.

Linnæus noemde deze variëiteit V. Opulus roseum; eigenaardiger echter is de thans meer algemeene benaming V. Opulus sterile, „de onvruchtbare".—Ik hoorde haar ook wel V. Opulus flore pleno, d.i. de „gevuldbloemige" noemen, wat echter alleen 't gevolg van onwetendheid is, daar de bloemen volstrekt niet gevuld of dubbeld zijn en hier niets plaats heeft, wat eenig regt tot die benaming geeft.

Het geslacht Viburnum is rijk aan soorten, die voornamelijk in de gematigde streken van het Noordelijk halfrond thuis behooren; terwijl die, welke digter de evenachtslijn naderen, verre het minderdeel uitmaken. Ook Europa bezit enkele soorten, waarvan de straks genoemde ook bij ons te lande vrij algemeen is.

Onder die soorten nu zijn er eenige die, evenals de bij ons in 't wild groeijende, groote, doch sterile rand- of straalbloemen hebben, en die dan ook door de systematici als tot eene afzonderlijke rubriek behoorende worden zamengevat; enkele van deze kenmerken zich daardoor, dat alle bloemen, evenals die van onze Sneeuwbal, onvruchtbaar zijn en sterk ontwikkelde bloemkroonen hebben, tengevolge waarvan de bloemtuil kogelrond wordt, en onder deze is de Viburnum plicatum eene der allerfraaiste.

Deze heester, die in zijn vaderland niet meer dan twee meters hoogte bereikt, is van