103
hebben, behoort in Zuid- Amerika, en wel inzonderheid in het Westelijk gedeelte, n.l. op de Andes van Peru en Chili te huis. Het is zeer rijk aan soorten, waarvan er enkele met windende stengels, die door de kruidkundigen tot een afzonderlijk geslacht (Bomarea) vereenigd werden, waarmede wij ons echter thans niet verder hebben bezig te houden, wijl geene daarvan voor den open grond geschikt is.
De eerste in de tuinen bekend gewordene soort is de A. peregrina, in 1753 uit Peru in den tuin te Kew, nabij Londen, ingevoerd en afgebeeld in Curtis's Botanical Magazine vol. IV tab. 139. Deze, die aanvankelijk wel is waar ten onregte als eene warmekas-plant beschouwd werd, is toch niet ten volle tegen ons klimaat bestand, en zoo was het ook met eenige later ingevoerde. Dit had dan ook het niet onnatuurlijk gevolg dat men alle Alstroemeria's, daar ze van genoegzaam gelijken oorsprong zijn, als potgewassen beschouwde; later echter bleek dat er enkele—al zijn het er dan ook maar enkele—onder zijn, die zich op verre na zoo gevoelig niet toonen als men aanvankelijk dacht.
Dit is b.v. het geval met A. psittacina, A. brasiliensis en met de hier afgebeelde A. aurantiaca, terwijl 't niet onmogelijk is dat er nog meer zijn, waarvan zulks echter voor 't oogenblik nog niet bekend is. Andere kunnen zeer goed gedurende den zomer in hare potten buiten verblijven en bloeijen dan prachtig.
Alle zonder onderscheid kenmerken zich door hare fraaije bloemen, uit zes gestippelde of gevlekte bloembladeren bestaande, kennelijk drie buitenste en drie binnenste, zoodat men hier werkelijk twee serieën heeft, die men bij andere bloemen als kelk en bloemkroon onderscheidt.
Daar echter deze bloemdeelen bij meest alle planten, die tot de groote afdeeling der Eénzaadlobbige of Monocotyledonen behooren, maar zeer weinig, somtijds zelfs in 't geheel niet in vorm en kleur verschillen, worden die als één krans beschouwd, die dan noch kelk noch bloemkroon, maar een bloemdek heet.
Dit is dan ook het geval bij alle Lelieachtige gewassen of Liliaceën, waarmede de Amaryllideën, tot welke familie de Alstroemeria's behooren, oppervlakkig veel overeenkomst hebben. Men behoeft echter niet lang te zoeken om tusschen deze beide familiën een zeer kenmerkend verschil te vinden, wanneer men slechts let op het vruchtbeginsel. In de bloem eener Lelie b.v., of eener Tulp, enz. treft men, even als bij de Amaryllideën, binnen het bloemdek zes meeldraden en één stamper aan, maar, terwijl bij de Lelie en de Tulp het vruchtbeginsel in de bloem en op den bodem daarvan te vinden is, zoekt men het bij de Amaryllideën en zoo dus ook bij Alstroemeria, dáár te vergeefs. Het bevindt zich namelijk onder de bloem.
Dit karakter, waarop ik trouwens reeds vroeger wees, is voor bepaalde plantenfamiliën zeer standvastig, en, hoewel het eene aangelegenheid schijnt te zijn van zuiver kruidkundigen aard en waarmede dus de liefhebber niet te maken heeft, is het voor hem, die althans eenig begrip wenscht te hebben van de natuurlijke verwantschap bij de planten, en de daarop gebouwde classificatie, en die misschien niet begreep waarom planten met bloemen die toch zooveel gelijkenis met elkander hebben als de beide hier besprokene familiën, niet liever tot één groep vereenigd werden, niet zonder eenig belang.