Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/188

Deze pagina is proefgelezen

112

Hoe dit zij, we kunnen hier zien hoe de Natuur, op eene wijze die bewondering wekt, voor de mogelijkheid der bevruchting gezorgd heeft.

De helmknopjes zitten, zeide ik daareven, in die kleine holten als vastgekleefd. Is echter de tijd dáár waarop ze zich moeten openen, dan geraken ze los en worden door de sterk gespannen helmknopjes met een heftigen schok naar 't midden der bloem gedreven. Door dien schok vliegt het stuifmeel eruit, en bereikt op deze wijze den stempel.—

Indien men zich van deze en soortgelijke planten veel genoegen verschaffen wil, kan men niet beter doen dan wat ik reeds vroeger, over het aanleggen van een Rhododendron-perk sprekende, aanbevolen heb. Men kieze namelijk eene zoo mogelijk tegen het Noorden gelegene plek, en doe daar den grond p.m. een half el diep uitgraven, ten einde de daaruit verwijderde aarde door veengrond, of, bij gebreke daarvan, door goeden boschgrond te vervangen.

Men houde daarbij tevens in het oog dat beide aardsoorten, en inzonderheid veengrond, in een paar jaren zeer „slinken", zoodat het, wil men niet dat de planten weldra in een kuil staan, noodig is dien ongeveer een voet hooger aan te leggen dan het pad is.

Dit zou ten gevolge kunnen hebben, inzonderheid daar al de straks genoemde heesters vochtminnend zijn, dat ze het in den zomer, althans aanvankelijk, te droog kregen, waarom men niet verzuimen moet hierop het oog te houden, en de aarde, wanneer dit mogt blijken noodig te zijn, te begieten.

Is dit begieten op vasten grond, waar het dan ook van zelf minder of in het geheel niet noodzakelijk is, veelal minder raadzaam, wijl dan door het gieten een harde korst ontstaat, zulks kan op veen- en boschgrond volstrekt geen kwaad, wijl die los en in 't geheel niet geneigd is om aan de oppervlakte zamen te hangen.

Plant men nu op zoodanig perk eenige der fraaiste soorten van de hierboven opgenoemde geslachten, dan kan men zoo goed als zeker zijn weldra iets te zullen bezitten, waarop door menigeen een jaloersche blik geslagen zal worden.

't Is waar, dit gaat met eenige moeite, opmerkzaamheid en tevens met eenige kosten gepaard; de uitkomst zal die echter ruimschoots beloonen.

Men vermenigvuldigt de Kalmia's door stekken in 't najaar, die echter slechts na verloop van geruimen tijd wortels verkrijgen. Ook door zaden, die liefst onmiddellijk gezaaid en, wijl ze zeer fijn zijn, niet gedekt, maar slechts een weinig met de bovenste aardlaag vermengd moeten worden. De jonge planten, onder glas gewonnen, worden aanvankelijk ook onder glas opgekweekt, tot ze sterk genoeg zijn om aan den vrijen grond te worden toevertrouwd.

Alle soorten van dit geslacht zijn volkomen tegen onze winterkoude bestand; ik herhaal echter dat eene Noordelijke standplaats en een min of meer vochtige grond verkieselijk is.