Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/19

Deze pagina is gevalideerd
IX
——

Reeds sinds lang koesterde ik het denkbeeld om eene reeks afbeeldingen van een aantal der fraaiste bloemen, die 's zomers onze tuinen tot sieraad verstrekken, in een prachtwerk te vereenigen, zonder daarbij te vragen of ze "nieuw", d.i. kortelings uit andere werelddeelen ingevoerd en dus nog kostbaar, dan of ze "oud" zijn, d.i. reeds bij onze voorouders bekend, door hen gekweekt en overal om niet te verkrijgen. Mijne bedoeling was daarbij alleen te vragen wat "fraai" is; niet maar voor mij en een ander, die in 't afgetrokkene álle planten fraai vinden, maar wat zóózeer door vorm of kleur van bloemen of somtijds ook van bladeren uitmunt, dat het fraai is voor iedereen, althans voor zooverre hier enkele uitzonderingen, gelijk men die overal en, inzonderheid waar 't smaak geldt, aantreft, buiten berekening mogen gelaten worden.

Een album dus voor sierlijke vollegrondsplanten.—

Mijn oorspronkelijk plan, om mij te bepalen tot de voornaamste overblijvende en éénjarige vollegrondsplanten, is sedert dien tijd in dier voege gewijzigd, dat ik mij thans voorstel ook boomen en heesters daarbij op te nemen, voor zooverre die door bloem of blad bijzondere opmerkzaamheid waardig zijn, of door de sierlijkheid van de geheele plant—hare groeiwijze (habitus)—zich onderscheiden.

Vraagt men nu of ik mij werkelijk voorstel, om, in eene vooraf afgebakende ruimte, alles te verzamelen, wat uit die verschillende rubrieken in éen of meer der genoemde opzigten verdient in aanmerking te komen, dan.... Maar neen, men vraagt dit niet, tenzij men niet het flaauwste begrip hebbe van den schier onuitputtelijken rijkdom, waarmee de Natuur onze aarde tooide.

Eerlijk gesproken, zou 't mij niet bevreemden, wanneer mij later bleek, dat ik, bij het kiezen van 't schoone het schoonere over 't hoofd had gezien.

Men versta mij daarom wèl. Ik stel mij voor, om, in een werk van vooraf bepaalden omvang, eene reeks van afbeeldingen te geven van fraaije éénjarige en overblijvende planten, boomen en heesters, die alle in de Nederlandsche tuinen gekweekt worden of daarvoor geschikt en aanbevelenswaardig zijn.

Geene andere, dan die, welke voor den open grond geschikt zijn, zullen daarin voorkomen, ten einde het werk ook praktische waarde hebbe voor ieder, die in het bezit is van een grooter of kleiner voor beplanting geschikt stuk gronds.

Vermoedelijk zullen er wel sommige onder zijn, die reeds sinds vele jaren in de Europeesche kruidtuinen en dus ook in die van ons land aanwezig waren, zonder ooit tot de liefhebbers-collectiën te zijn doorgedrongen; andere, die weleer algemeen aangetroffen, doch later door nieuwere—niet altijd fraaijere—verdrongen en eindelijk geheel vergeten werden; weder andere, welke men kent of bezit en