Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/217

Deze pagina is proefgelezen

131

Onder elke bloem, maar niet vlak daar tegenaan, bevindt zich een klein groen blaadje, en zoo ook daar, waar de bloemsteel zich in tweeën splitste. Het zijn zoogenoemde schutblaadjes, die ik daarom niet onvermeld wilde laten, omdat men ze voor kelkblaadjes zou kunnen houden, terwijl toch hier de kelk door die vijf groote witte blaadjes vertegenwoordigd wordt, die gezamenlijk het voorkomen van een bloemkroon hebben.

De kelk heeft zich hier weder buitengemeen sterk ontwikkeld en is daardoor het sieraad der plant; ten gevolge van die sterke ontwikkeling der kelkbladen echter bleef de bloemkroon er onder, zoo zelfs, dat velen deze over 't hoofd zouden zien.

Let men echter slechts een weinigje op, dan ziet men dat tusschen die groote, witte kelkbladeren en de zeer talrijke meeldraden nog eene serie van andere organen aanwezig is. 't Is een aantal groene bekertjes, aan korte witte steeltjes bevestigd en die alle krom naar boven gerigt zijn. Daar ze echter iets korter zijn dan de meeldraden en deze zich weldra wijd uiteenspreiden, komen ze weinig in 't gezigt.

—Waartoe die bekertjes? want die organen van zulk een bijzonderen vorm hebben zeker ook eene bijzondere bestemming.—

Als ge er een in de lengte opent dan zult ge zien dat op den bodem ervan een kristalheldere droppel klevend vocht ligt. 't Is de nectar, door deze bloemen bereid en in die bekertjes bewaard, welke organen om die reden dan ook nectarieën of honigbakjes genoemd worden.

Welnu, die krans van nectarieën, bij deze soort ten getale van vijftien, vertegenwoordigt de bloemkroon. De bloembladeren hebben een onaanzienlijk uiterlijk verkregen, dat is waar, maar ze moesten ook voor eene andere bestemming geschikt worden, in dit geval gewis van veel meer beteekenis.

De door en in die nectarieën afgescheide honig toch is, gelijk inzonderheid de onderzoekingen van den jongsten tijd leerden, in verband met het leven der insecten, die voor de bevruchting veler bloemen en hare daarvan afhankelijke vermenigvuldiging van veel belang zijn, voor de planten zeer gewigtig.

De meeldraden zijn talrijk en omgeven een acht- of tiental stampers, die met hun gezwollen voet, de vruchtbeginsels, digt tegen elkander aan staan, terwijl de stijlen met de naauw zigtbare stempels een weinig van elkander afwijken.

Wanneer men zulk eene bloem bovenop ziet, met hare vijf witte of zacht roode kelkbladeren die aan den voet helder groen zijn, en de talrijke meeldraden, deels over de bekervormige bloemblaadjes heengebogen, deels digt om de stampers gedrongen, en waarboven de aan den top bruinachtige stijltjes zich fier verheffen, als ware coquetten spottende met de pogingen van dat tal van aanbidders, dan zal men gewis met mij instemmen wanneer ik zeg dat de bloem van den Zwarten Nieswortel veel schooner is dan men dacht.

Maar hoe schoon die bloem ook is, deze plant moet daarom toch onder de zoogenaamde vergiftige gewassen gerangschikt worden, al is ze dan ook niet zoozeer te vreezen, dat men dit als eene reden behoeft te beschouwen om haar uit de tuinen te weren, 't Zal toch gewis niemand