MIMULUS LUTEUSLinn. var:QUINQUEVULNERUS.
Nat. familie:
SCROPHULARINEÆ.
Klasse en Orde van LINNÆUS:
DIDYNAMIA ANGIOSPERMIA (Tweemagtige-Bedektzadige)[1].
De familie der Scrophularineën is zonder twijfel eene van die, welke het rijkste contingent leverde voor onze tuinen; ze bevat een aantal geslachten, van welke letterlijk alle soorten zich door fraaie bloemen kenmerken, ja zelfs levert zij maar weinig op, en dat wel niettegenstaande ze tot de uitgebreidste behoort, wat niet op de eene of andere wijze verdient in aanmerking te komen. Zoowel de warme als de koude kassen, en het allermeest de tuinen, groot en klein, leveren daarvan talrijke bewijzen op, en eene lange lijst zou 't worden, wilde ik slechts de meest gewaardeerde geslachten opsommen.
De oorzaak hiervan mag voor een groot gedeelte gezocht worden in den eigenaardigen vorm der bloemkroon, die steeds door de zamengroeijing der vijf bloemblaadjes een geheel vormt, en dus wat men gewoonlijk noemt éénbladerig is. In den regel is die onregelmatig, of beter gezegd symmetriek, en is daaraan een boven- en ondergedeelte te herkennen, waarvan het eerste in twee, het laatste in drie slippen verdeeld is. Somwijlen wordt de keel van die bloemkroon op eene zeer eigenaardige wijze door een zoogenaamd verhemelte gesloten, 't welk door niets anders dan een deuk in de onderlip veroorzaakt wordt; hiervan levert de bekende Leeuwebek (Antirrhinum majus) een zeer duidelijk voorbeeld. Hier komt bij dat de bloemen der Scrophularineën slechts bij uitzondering klein zijn, en meestal in hare fraaije kleuren eene aanbeveling te meer hebben. Bij sommige geslachten toont bovendien de bloem, wat hare kleuren betreft, eene sterke neiging tot veranderlijkheid of zijn ze zeer geschikt om, door hybridisatie, aanleiding te geven