AUCUBA JAPONICA Thunb.
Nat. familie:
CORNEÆ.
Klasse en Orde van LINNÆUS:
DIOECIA TETRANDRIA (Tweehuizige-Viermannige)[1].
Wie kent de gewone aucuba niet?—Sedert deze sierlijke Japansche heester, die winter en zomer zijne groote, fraai glanzende en met goudgele stippels en vlekken bezaaide bladeren behoudt, in 't jaar 1783 in Europa is ingevoerd, vond hij reeds vrij spoedig zijnen weg naar de voornaamste tuinen en liefhebbersverzamelingen, en maakte eindelijk zelfs allerwegen het sieraad uit van sombere binnenplaatsen of van het bloemenhekje van den eenvoudigen burgerman.
Hij werd het eerst beschreven door Thunberg, in zijne in 1784 te Leipzig verschenen Flora Japonica; aan welke beschrijving eene, overigens vrij middelmatige, ongekleurde afbeelding toegevoegd was.
't Is intusschen opmerkelijk, dat die plant, welke jaren achtereen voor de echte Aucuba japonica gehouden, en zelfs door den geleerden Sims in Curtis's Botanical Magazine tab. 1197 als zoodanig afgebeeld is, eigenlijk niet anders was dan eene verscheidenheid met geel gevlekte bladeren van eene groenbladerige soort. Dat is echter niet de schuld van Thunberg, die wel is waar van eene plant met gevlekte bladeren sprak, maar er wel degelijk bij voegde, dat dit eene variëteit is, terwijl bovendien de door hem gegevene afbeelding geen zweem van vlekken vertoont.
We bezitten de echte Aucuba japonica tegenwoordig ook; deze heeft echter, gelijk ik zoo
- ↑ De klasse der Tweehuizige, zijnde de 22e van het Linnæaansche stelsel, omvat álle planten met éénslachtige bloemen, waarbij de mannelijke en vrouwelijke bloemen niet op ééne en dezelfde, maar steeds op verschillende planten voorkomen, zoodat men hier ook mannelijke en vrouwelijke planten onderscheidt. De Viermannige zijn die Eénhuizige, in welker mannelijke bloemen vier meeldraden aanwezig zijn.