224
bevindt zich een stijl, die, iets langer dan de meeldraden, mede aan den top een weinig opgebogen is.
De kultuur dezer planten vereischt zoo weinig omslag als men zich slechts denken kan, namelijk: in 't geheel geen. Inderdaad, heeft men ze eenmaal geplant, dan valt er jaren achtereen letterlijk niets aan te doen, daar ze volmaakt tegen onze winterkoude bestand zijn en derhalve ook geene bedekking behoeven. Bovendien, ze groeijen in elken grond en op elke standplaats. Het sterkst echter ontwikkelen ze zich wanneer ze een weinig beschaduwd staan en de bodem wat vochtig is. Dit maakt echter dat men ze ook daar planten kan of liever bij uitnemendheid planten moet, waar vele andere vaste planten niet goed voortkomen, voornamelijk langs perken met heesters of boomgewassen.
Reeds in het tweede jaar na de planting hebben ze, als de grond niet al te schraal of te droog is, een tamelijk grooten omvang, en moeten onvermijdelijk den tuin tot een waar sieraad strekken. Ook als alleenstaande planten maken ze een fikschen, hoogst aangenamen indruk. Ik moet hier dan ook bij opmerken dat, wanneer men deze grootbladerige soorten als randen om heesters plant, men ze ver genoeg, b.v. minstens een meter van elkander plaatsen moet, zoodat elke plant zich vrijelijk in alle rigtingen ontwikkelen kan. De uiteinden der bladeren raken elkander dan toch, zoodat men daarom niet minder een gesloten geheel verkrijgt.
In de hoogste mate aanbevelenswaardig zijn de hier vermelde soorten ook nog voor groote vazen, op bruggen als anderzins; moeijelijk zullen ze in sierlijkheid ook voor dit doel door eenige andere plant overtroffen worden.
De kultuur is zeer gemakkelijk, en wel door scheuring in 't voorjaar; ook door zaden kan men ze aankweeken, die men dan in potten onder glas zaait. Daar men op deze wijze echter langer moet wachten eer men goede planten heeft, en ze bovendien zoo gemakkelijk en billijk te verkrijgen zijn, neemt men tot deze laatste kweekwijze over 't algemeen slechts zeldzaam zijn toevlugt.