Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/36

Deze pagina is gevalideerd

10

even opmerkte, groene, dus ongevlekte bladeren, en is bij gevolg niet zoo sierlijk als de van ouds als zoodanig bekende.—Deze behoort dus eigenlijk te heeten A. japonica maculata of gevlektbladige Aucuba. Om echter den lezer niet van 't spoor af te brengen, liet ik haar aan 't hoofd van dit artikel den naam behouden, onder welken ze bij iedereen bekend is.

Men heeft lang in het onzekere verkeerd, tot welke klasse van het sexuëele stelsel deze sierlijke plant eigenlijk moest gebragt worden. Terwijl Thunberg haar beschreef als te behooren tot de eerste orde der vierde klasse (Tetrandria Monogynia),—welke die planten met hermaphroditische bloemen bevat, die binnen één en hetzelfde bloembekleedsel vier meeldraden en één stamper bezitten—waarin hij door zijne tijdgenooten gevolgd werd, kwam men toch later tot de overtuiging, dat men hier niet met tweeslachtige bloemen te doen had, en rangschikte men de Aucuba algemeen onder de Eénhuizige gewassen (zie de noot onder Fagus).

Hoe men dáártoe kwam, erken ik niet te begrijpen, vooral daar sommigen er bij voegden, nooit anders dan planten met vrouwelijke bloemen—vrouwelijke planten dus—gezien te hebben. 't Is waar, men had uitsluitend in de tuinen te doen met nakomelingen van ééne en dezelfde uit Japan aangebragte plant, die tweehuizig bleek te zijn: 't kon dus wel zijn dat al de andere, in Japan, éénhuizig waren, en dus mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant bezaten; maar men had toch, daar men er 't bewijs van voor zich had, even goed en met meer regt, a priori tot de veronderstelling kunnen komen dat de Aucuba tweehuizig is... Doch genoeg, we weten dit laatste thans met zekerheid en die 't nog niet zag, kan zich hiervan in 't vroege voorjaar, als ze bloeijen, in elke bloemisterij vergewissen.

Nog zij hier terloops medegedeeld dat de naam Aucuba (door Thunberg zelf Aukuba geschreven) volgens Dr. Hoffmann afkomstig is van den Japanschen naam Ao ki ba. Wat dat woord beteekent geeft hij niet op, en mijne kennis van 't Japansch reikt niet ver genoeg om er verklaring van te geven.

Terwijl de gevlekte Aucuba reeds sedert hare intrede in de Europeesche tuinen als eene sierlijke plant bekend en daarom algemeen gezocht was, kreeg ze in den laatsten tijd eene nieuwe waarde, sedert men het in zijne magt gekregen heeft, haar elk jaar een aantal sierlijke, glimmend roode vruchten te doen voortbrengen, iets wat tot vóór een vijftal jaren nog volslagen onmogelijk was, zoodat wij er toen niets anders van wisten, dan dat de vruchten zeer fraai waren, maar men toch eigenlijk geen goed denkbeeld van dezen heester had, zoolang men hem niet vruchtdragend gezien had.

De eerste Aucuba met vruchten zag men op de algemeene bloemententoonstelling te Brussel in April 1864.—Deze plant, hoewel van Engelschen oorsprong, was toen het eigendom van den Heer Ambr. Verschaffelt, en wekte, hoewel ze niet groot was, zeer teregt de algemeene bewondering. Nóg zie ik den glimlach van tevredenheid en ingenomenheid op 't gelaat van den om zijne plantenkennis bekenden ouden Leopold, toen de eigenaar, een der kundigste en ondernemendste kweekers waarop België zich teregt beroemt, de opmerkzaamheid van zijnen geliefden Vorst op deze nieuwe overwinning in de hortikultuur vestigde.

De zaak is eenvoudig deze: Alle Aucuba's, welke wij tot vóór misschien een zes- of zevental