Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/391

Deze pagina is proefgelezen

247

De bloemkroon der Malvaceën komt bij alle tot deze groep behoorende planten zóózeer in vorm overeen, dat men die zelfs in de botanische terminologie als een Malowe-achtige kroon (corolla malvacea) onderscheidt. Ze bestaat namelijk uit vijf gelijkvormige, niet met elkander zamenhangende bloemblaadjes, die van onderen wigvormig toeloopen, en daar met de buis, die door de vereenigde meeldraden gevormd is, zamenhangt.

De meeldraden zijn zeer talrijk en de helmdraadjes zijn tot op ruim de helft hunner lengte tot een kokertje vereenigd, dat als een zuiltje zich midden in de bloem verheft, door een aantal fijne draadjes, de vrije gedeelten der helmdraadjes, met hunne helmknopjes op de spits, gekroond.

Een aantal gekleurde, draadvormige stijlen verheft zich daar middenuit; want ook de stampers zijn talrijk, waarvan de onderste gedeelten, de vruchtbeginsels en evenzoo de onderste helft der stijlen met elkander zamenhangen.

Wanneer men bloemen aantreft, waarin de meeldraden aldus met elkander vereenigd een kokertje vormen, door hetwelk de stijlen een weg naar buiten zochten, dan kan men zeker zijn, met eene plant uit deze familie te doen te hebben, althans wanneer bij niet gevulde bloemen de bloemkroon op de daareven beschrevene wijze gevormd is.

De vrije uiteinden van het aantal stijlen geven ons reeds 't bewijs, dat we hier een aantal vruchtbeginsels zullen vinden, gelijk die ook, zooals ik daareven opmerkte, werkelijk aanwezig zijn. Maar we kunnen daar niets van bespeuren, al bezien we de bloem nog zoo naauwkeurig.

Dat komt omdat de ondereinden van de bloemkroonblaadjes met den voet van het kokertje dat door de helmdraadjes wordt gevormd ineengesmolten zijn, waardoor die vruchtbeginsels door een overtreksel aan onzen blik onttrokken worden. Wanneer we echter voorzigtig dat kokertje met een mesje splijten, en dan de bloemblaadjes en de meeldraden tegelijk verwijderen, dan houden we den groenen, vrij grooten kelk over, en op den bodem daarvan zien we nu een cirkelrond, zeer fijn gekarteld ligchaampje met een groene spits, de voet der stijlen namelijk, en in dat gekarteld ligchaampje herkennen we zeer gemakkelijk een groot aantal vruchtbeginseltjes, die cirkelvormig om een gemeenschappelijke zuil gegroepeerd zijn.

Heeft dit geheel, in dezen zeer primitieven toestand, reeds een sierlijk voorkomen: als het later wat verder ontwikkeld is wordt het nog veel fraaijer.

Tenzij de plant pas begint te bloeijen, zal men er altijd reeds eenige van die gedeeltelijk ontwikkelde vruchtjes aan kunnen vinden, daar de bloemen elkander geregeld op volgen en de vruchten van de allereerste reeds rijpe zaden bevatten, wanneer er zich, in 't laatst van Augustus, nog voortdurend nieuwe knoppen openen.

Zulk eene reeds goed ontwikkelde vrucht zou alligt voor een bloemknop gehouden kunnen worden, zoo frisch groen ziet het geheel, door den later nog meer ontwikkelden kelk bedekt, er uit. Zoowel de kelk als de bijkelk blijven aanwezig en blijven, tot op 't oogenblik dat de zaden rijp worden, volkomen groen. De kelkslippen slaan, nadat de bloemblaadjes afgevallen zijn, naar binnen toe en sluiten dan met de randen weer goed tegen elkaâr aan, zoodat alles wat er binnen ligt voor 't oog verborgen is.

Verwijderen we die kelkbladeren, dan hebben we weder die zamenhangende kroon van