Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/407

Deze pagina is proefgelezen
 

LATHYRUS LATIFOLIUSLinn.

Nat. familie:

PAPILIONACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

DIADELPHIA DECANDRIA (Tweebroederige-Tienmannige)[1].

 

 

Het geslacht Lathyrus, uit een niet onaanzienlijk aantal soorten bestaande, die over de geheele aarde, in de gematigde streken, voorkomen, is in onderscheidene opzigten merkwaardig, waaromtrent ik zoo aanstonds het een en ander zal mededeelen.

Meest al de soorten zijn klimmende planten, die zich, door middel van ranken, aan de in hare nabijheid staande voorwerpen—in de vrije natuur gewoonlijk boomen of liever heesters—vasthechten, en zoodoende vrij hoog opgroeijen; terwijl hare stengels, zonder dien steun, niet alleen op verre na die hoogte of lengte niet zouden bereiken, maar zelfs als eene verwarde massa op den grond blijven liggen.

Zij behooren deels tot de éénjarige, deels tot de overblijvende gewassen, en slechts enkele ervan kunnen werkelijk om hare bloemen aanbevelenswaardig geacht worden, maar deze dan ook in hooge mate.

Behalve eenige weinige variëteiten, bepaalt het getal soorten, die voor den liefhebber meer bijzonder in aanmerking komen, zich tot een vijftal, waarvan twee tot de éénjarige en drie tot de overblijvende of vaste planten behooren. De overige kunnen alleen waarde hebben voor de botanische tuinen.

Het zijn de volgende:

De ruikende Lathyrus[2] (Lathyrus odoratus), eene éénjarige, vrij algemeen bij de


  1. Zie de noot onder bladz. 41.
  2. Sommigen, o. a. Prof. Oudemans, schrijven in 't Hollandsch Latherus; Prof. v. Hall echter Latyrus. Met beide schrijfwijzen schijnt men alleen op den klank van den wetenschappelijken naam, in den mond van 't volk, af te gaan. Daar we voor het geslacht geene eigenlijk gezegde Nederlandsche benaming hebben, komt het mij doelmatiger voor den anderen goed dan die onjuist te schrijven.
65