Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/426

Deze pagina is proefgelezen

270

Ziehier wat omtrent de geschiedenis dezer plant bekend is, en 'twelk ik ontleen aan de mededeelingen van Prof. Ch. Lemaire, toen zij 't eerst in den handel aangeboden werd.[1]

Deze plant werd gewonnen uit de zaden eener vrucht, die 't gevolg was eener kunstmatige bevruchting, door de H.H. Avoux & Crozy, bloemisten te Lyon. Het is niet moeijelijk om, de bloemen dezer plant met die van andere bekende soorten vergelijkende, tot een besluit te komen, welke de soorten zijn die hiertoe gediend hebben; reeds de bladvorm brengt ons daartoe eenigzins op den weg, aangezien deze aan een overgangsvorm denken doet van de oude P. coerulea tot de P. alata of P. edulis; terwijl inzonderheid de bloemen aan eene der beide laatstgenoemde soorten herinneren.

Moeijelijk intusschen zou 't zijn te bepalen welke dezer drie algemeen bekende en verspreide soorten voor de moeder gehouden moet worden; als de plant namelijk welke de voortbrengster der vrucht was, uit welker zaden deze prachtige hybride voortkwam, daar deze door 't ééne karakter evenzeer op de ééne als door een ander op eene der andere gelijkt.

De lezer zal zich welligt kunnen herinneren dat de gewone, de blaauwe Passiebloem zeer diep ingesnedene vijfdeelige bladeren heeft; de bladeren der gevleugelde P. (P. alata) zijn onverdeeld, die der eetbare P. (P. edulis) echter drielobbig, even als die der hier besprokene hybride; die der laatste echter zijn dunner, teeder en bleekgroen, die der blaauwe steviger en donkergroen. Wat nu den vorm der bladeren betreft, daarin wijkt deze dus van de blaauwe af en helt ze naar de beide andere over, maar zoowel kleur als stevigheid der bladeren, en inzonderheid de daadzaak dat onze plant, zal ze zich goed ontwikkelen en rijk bloeijen, onder dezelfde omstandigheden moet gekweekt worden als de blaauwe, pleit er zeer voor dat deze bij haar ontstaan de hoofdrol vervulde.

We laten deze kwestie, die voor ons thans alleen in zooverre eenig belang heeft, als ze ons het overigens vreemde verschijnsel opheldert dat eene Passiebloem, die, wat hare groote bloemen betreft, zooveel gelijkenis heeft op soorten die alleen bij eene hoogen temperatuur goed groeijen, met zoo weinig warmte tevreden is, thans verder rusten om ons even met de eigenaardige zamenstelling dezer bloem bezig te houden.

Over de etymologie van het woord Passiflora behoeft weinig gezegd te worden; woordelijk vertaald luidt het Lijdensbloem, welke naam alleen daarop berust, dat men oudstijds in de verschillende bloemdeelen zinnebeelden meende te zien van personen en voorwerpen tot de gewijde geschiedenis behoorende. Niettegenstaande men wel eens pogingen deed om mij dit duidelijk te maken, kan ik echter van die gelijkenis met geene mogelijkheid iets bespeuren.

Over 't algemeen komen alle Passiebloemen, hoeveel verschil er ook in de grootte en in de kleur der bloemdeelen moge zijn, wat de zamenstelling der bloemen betreft, vrij wel met elkander overeen. Wat dus van deze hybride gezegd wordt, geldt, kleur en grootte natuurlijk uitgezonderd, ook voor de andere.

Het allereerste wat men, deze bloem ziende, doen wil, is zijne opgetogenheid te uiten over het prachtige geheel. Dit houden we dus voor afgedaan, en keeren haar thans om, teneinde de buitenste deelen ervan te leeren kennen.


  1. Illustration horticole V, (1858) pl. 175.