Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/443

Deze pagina is gevalideerd
 

APIOS TUBEROSAMoench.

Nat. familie:

PAPILIONACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

DIADELPHIA DECANDRIA (Tweebroederige-Tienmannige)[1].

 

 

Planten, die zich door eene eigenaardige groeiwijze kenmerken, en, dank zij die eigenschap, door ons tot bijzondere doeleinden kunnen aangewend worden, ja, zich daartoe als vanzelf aanbevelen, trekken natuurlijk steeds de bijzondere opmerkzaamheid.

Inzonderheid is dit het geval met klimmende en windende planten.

Ik meen mij te herinneren reeds vroeger gezegd te hebben, dat men die wèl van elkander onderscheiden moet; want, ofschoon het waar is dat de ééne zoo wel als de andere zich daardoor kenmerkt, dat de stengel zeer dun, rank en slap is, vooral in verhouding tot de gewoonlijk zeer aanzienlijke lengte, die hij in korten tijd bereikt, zoodat hij onmogelijk staande kan blijven, tenzij hij door andere voorwerpen—in de natuur zijn dat steeds boomen of heesters—gesteund wordt en zich daaraan vastklemmen kan, bereiken ze dat doel toch op zeer verschillende wijzen, gelijk trouwens ook uit de benamingen, waardoor men ze van elkander onderscheidt, blijkt.

Klimmende planten klimmen tegen andere voorwerpen op, en dat kunnen ze alleen doen door middel van iets, van een voorwerp, om 't zoo eens te noemen, beter door een bijzonder orgaan, van hetwelk zij zich tot dat einde bedienen, en waarmede ze zich vasthouden. De mensch of het dier klimt met handen, voeten of pooten tegen een ladder, eene mast, eene boom op. Zoo ook deze planten. De organen, welke haar daartoe dienen, hebben we reeds leeren kennen als ranken of klaauwieren, hechtwortels of luchtwortels.


  1. Zie de noot onder bladz. 41.
71