Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/451

Deze pagina is gevalideerd

287

daarin zoeken, dat deze—of eene andere—soort weleer door de Egyptenaren aan de Ibis toegewijd was, reden waarom enkele puristen van lateren tijd liever Ibiscus meenen te moeten schrijven.

Wetenschappelijk worden de soorten in eenige rubrieken verdeeld. Eéne daarvan, waartoe de H. syriacus behoort, noemde de Candolle Ketmia, een naam van Syrischen oorsprong, die door enkele schrijvers ook wel als geslachtsnaam gebezigd is, en welke de Franschen, die veelal de laakbare gewoonte hebben om aan uitheemsche gewassen, voor welke dus geene inlandsche namen bekend zijn, eenvoudig een verfranscht-Latijnschen naam te geven, veranderden in Ketmie, dien ze aan alle Hibiscus-soorten geven, onverschillig of ze tot de rubriek Ketmia behooren of niet.

De eenige heesterachtige Hibiscus welke tegen ons klimaat bestand is, de H. syriacus, is, gelijk de naam reeds te kennen geeft, van Syrië afkomstig, en bij onze kweekers, ook bij vele liefhebbers, bekend als het Althea-boompje. Wat tot dezen naam aanleiding gaf is mij niet bekend. De Althæa's toch stellen een geheel ander geslacht dezer zelfde familie daar, waartoe o.a. ook de Stokroos (A. rosea) behoort. Hoe vreemd deze naamverwisseling overigens ook schijnen moge, zoo is ze misschien toch verklaarbaar door de Linnæaansche benaming, daar de Zweedsche kruidkundige aan dezen heester den naam gaf, waardoor de schrijvers der Oudheid de Heemst (Althæa officinalis) onderscheidden.

Het Althea-boompje dan is reeds sinds lang een burger in onze tuinen, aangezien deze soort reeds in 't jaar 1596 uit Syrië in Europa ingevoerd werd, terwijl het om den laten, daarbij zeer langdurigen en rijken bloei steeds in achting bleef.

Het is een heester die te naauwernood twee meter hoogte bereikt, zich sterk vertakt en daardoor een bossig voorkomen heeft, terwijl hij steeds tot nabij den grond digt met bladeren bezet is.

Deze zijn drielobbig, tengevolge van twee inhammen ter weêrszijden; de eindlob is echter veel langer dan de beide zijlobben, loopen naar onder wigvormig toe, en zitten op korte steeltjes.

In de oksels der bovenste bladeren ontwikkelen zich achtereenvolgend de alleenstaande bloemen, terwijl de jonge tak eindelijk door eene topbloem afgesloten wordt.

Wat de zamenstelling van de bloemen der Malvaceën betreft, daaromtrent deelde ik reeds vroeger, over de Malva Alcea handelende (bladz. 246), 't een en ander mede, zoodat ik, daar ze in dit opzigt alle met elkander overeenkomen, thans hierover niet spreken zal. Een enkel woord slechts over de nog niet ten volle ontslotene bloem van de plant waarmede wij ons thans bezig houden.

De verschillende bloemdeelen van alle planten zijn aanvankelijk steeds in den knop besloten, en, ofschoon het ons vaak onmogelijk is om te begrijpen, hoe inzonderheid de heden, ontplooide bloembladeren nog gisteren in dat enge omhulsel konden bevat zijn, toch weten we dat dit zoo was. Dit berust op de plooijing der bloembladeren in den knop, en die plooijing is niet willekeurig, maar, even als die van de bladeren in de voorjaarsknoppen der boomen, aan vaste wetten gebonden, en heeft bij elke soort standvastig op dezelfde wijze plaats.

Daar de bloemen der Hibiscus-soorten zich niet plotseling maar langzamerhand openen,