HYPERICUM CALYCINUMLinn.
Nat. familie:
HYPERICINEÆ.
Klasse en Orde van LINNÆUS:
POLYADELPHIA POLYANDRIA (Veelbroederige-Veelmannige)[1].
Hoe buitengewoon rijk aan soorten het geslacht Hypericum ook wezen moge, het is toch over 't algemeen bij de liefhebbers maar weinig gezien, en dat wel niettegenstaande vele ervan niet onbevallig genoemd kunnen worden.
Ze komen in meest alle gematigde en warme streken van den aardbol, ofschoon inzonderheid in die van het Noordelijk Halfrond voor.
Een groot aantal bestaat uit kruidachtige, overblijvende planten; andere zijn half heesterachtig en nog andere kunnen heesters, ofschoon van niet zeer grooten omvang, genoemd worden. Alleen die, welke tot de eerste rubriek behooren, zijn, en dat wel door een achttal soorten, ook in ons vaderland vertegenwoordigd, waar ze onder de algemeene benaming van Hertshooi bekend zijn, terwijl ééne daarvan, de Hypericum perforatum, afzonderlijk ook St. Janskruid genoemd wordt.
De reden, dat deze planten voor de tuinen zeer weinig gezocht zijn, zal wel voornamelijk hierin liggen, dat hare bloemen, zonder uitzondering, geel zijn. De meeste menschen houden niet van gele bloemen; bovendien zijn die van de meeste der voor de tuinen geschikte soorten klein, ofschoon ze door haar aantal dat gemis aan omvang gedeeltelijk vergoeden, wat echter in nog ruimeren zin het geval zou zijn, als ze maar gelijktijdig openkwamen. Terwijl echter in dit geval, wel is waar, door het achtereenvolgend opengaan van een beperkt getal, de bloei lang aan-
- ↑ In de Klasse der Veelbroederige, de 18e van het sexuële stelsel, vereenigde Linnæus al die planten, welker meeldraden tot meer dan twee bundels zijn zamengegroeid, terwijl de Orde der Veelmannige natuurlijk op het groot aantal dezer meeldraden wijst.