Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/487

Deze pagina is gevalideerd

311

Het geslacht Platycodon bestaat uit slechts zeer weinige soorten; vergis ik mij niet, dan zijn er niet meer dan drie bekend, waarvan er tegenwoordig, behalve de variëteiten, twee in de tuinen voorkomen.

De oudst bekende, oorspronkelijk in Siberië en Tartarije thuis behoorende, werd reeds in 1782 in Europa ingevoerd en door Linnæus beschreven als de grootbloemige Klokjesbloem (Campanula grandiflora), onder welken naam deze plant het eerst door Jacquin in zijn prachtwerk Hortus Vindobonensis (vol. 3. tab. 2) afgebeeld werd. Ook Curtis gaf er, in 1794, eene goede afbeelding van in zijn Botanical Magazine (vol. VII. tab. 252).

In 't begin dezer eeuw echter werd reeds door den Göttingschen hoogleeraar Schrader beweerd, dat ze niet tot de eigenlijke Campanula's kon behooren, zoodat hij haar, met een groot aantal andere, meest éénjarige soorten van Campanula, tot een afzonderlijk geslacht bragt, dat hij Wahlenbergia noemde, ter eere van den Zweedschen Hoogleeraar Georg Wahlenberg; tot eindelijk de jongere De Candolle haar nog eens herdoopte en Platycodon noemde. Zoo heet ze nog.

De grootbloemige P. (Platycodon grandiflorum) dan, is eene overblijvende plant, die echter, ondanks hare inderdaad zeer fraaije bloemen, maar weinig in de tuinen en genoegzaam in 't geheel niet in die der liefhebbers aangetroffen wordt. Zij heeft regtopstaande, slechts zeer weinig vertakte stengels, die gemiddeld een halve meter hoogte bereiken, en aan den top slechts een zeer beperkt getal groote, helder paarsachtig blaauwe en als verniste bloemen dragen.

Die armoede aan bloemen mag misschien, hoe fraai deze op zichzelf ook zijn, de oorzaak wezen dat de plant zoo weinig in trek is.

Geheel anders is dit met de najaars P. (Pl. autumnale). De stengels dezer plant toch bereiken somtijds wel tot driemaal de lengte van de andere; bovendien zijn ze, geheel in tegenoverstelling van deze, zeer sterk vertakt, welke takken, ongelijk van lengte, echter geen van alle zeer lang worden, maar daarentegen alle een min of meer groot aantal—de bovenste evenwel slechts ééne enkele—bloemen dragen. Ook staan die takken niet wijd van den hoofdstengel af, maar ze zijn alle vrij digt daartegenaan gedrukt, zoo als dat, om een voorbeeld te nemen, met die van den Italiaanschen Populier het geval is.

Aan zijn top eindigt de stengel in eene bloem; hij wordt dus, gelijk men dat gewoonlijk noemt, door eene bloem afgesloten, welke bloem zich het eerste opent. Vervolgens ontluiken de bloemen die op de toppen der zijtakken staan, en daarna die, welke zijdelings op deze voorkomen.

De najaars Platycodon is eene prachtige en bij uitnemendheid bloemrijke, overblijvende plant; deze bewering zou volstrekt niet overdreven zijn, zelfs al kende men er niet anders dan de hier afgebeelde geheel enkeldbloemige, blaauwe van.

Maar ik merkte reeds op dat Lindley in 1846 ook eene witte beschreef, terwijl men sedert 6 of 8 jaren er eveneens kent met verdubbelde bloemkroonen in beide kleuren en andere met gevulde bloemen.

De eerste zijn inderdaad, inzonderheid wat den bloemvorm betreft, zeer eigenaardig, en verdienen m.i. de voorkeur zelfs boven de volkomen dubbelde. Terwijl toch bij de laatste de bloem, door eene verandering van de meeldraden in bloembladeren, gevuld wordt, is dit bij de