Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/68

Deze pagina is gevalideerd

32

Volmaakt hetzelfde is met de appelen en peeren het geval. De deelen die daar het vruchtje omgeven, groeijen weldra sterk uit, worden vleezig en saprijk, terwijl het vruchtje zelf, het product van het vruchtbeginsel, hoornachtig is en door het klokhuis vertegenwoordigd wordt.

Hierin nu verschilt de vrucht van den Meidoorn en ook die van den Mispel, die mede tot deze groep behoort, van de appelen en peeren. Immers, is het eigenlijke vruchtje, het klokhuis dus, bij deze hoornachtig, bij den Meidoorn wordt het steenhard, en neemt het geheel het voorkomen van een zaadkorrel aan.

De lezer ziet hier welligt wat vreemd op.—Is dan die harde korrel, in het ronde vruchtje van den Meidoorn—somtijds zitten er twee of drie in—niet het zaad?

Het antwoord is hetzelfde wat het zou zijn wanneer deze vraag gedaan werd ten opzigte van de harde korrels in het vleezige omhulsel der mispelen. Het zijn de eigenlijke vruchtjes; en elk van die vruchtjes bevat eene zaadkorrel. Dat men ze niet gemakkelijk open kan krijgen moge waar zijn, maar dat doet aan waarheid van het beweerde daarom hoegenaamd geen afbreuk. Het vleezige gedeelte dat daaromheen zit, zoowel bij de mispelen als bij de vruchtjes van den Meidoorn, en bij de appelen en de peeren, is het sterk ontwikkelde omhulsel, ontstaan uit het onderste gedeelte der bloemdeelen, die reeds tijdens den bloei het vruchtbeginsel omsloten.—

De waarde welke de gewone Meidoorn over 't algemeen voor ons heeft, is hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend gelegen in de geurige bloemen. Door zijn gebladerte toch munt hij niet uit, terwijl de vruchtjes klein zijn en, hoe talrijk gewoonlijk ook, meestal tusschen de donkergroene bladeren verscholen zitten.

Geheel anders is het met de Oostersche (Cratægus orientalis), en hare roodvruchtige variëteit. Deze bloeit gelijktijdig met de gewone; de bloemen zijn grooter en verspreiden eveneens een aangenamen geur. De bladeren, die van de gewone glad zijn, zijn bij deze aan beide zijden digt met korte, licht grijze, zijdeachtige haren bezet, hetwelk over den digtbebladerden boom een zachten, eigenaardigen tint verspreidt. Maar het grootste sieraad zijn de tegen October rijpe vruchten, die dan aan den boom zulk een prachtig voorkomen geven, dat men hem reeds van verre gewaar wordt en er onwillekeurig bewonderend bij blijft stilstaan.

Zulke boomen maken tusschen het in verschillende tinten verkleurend gebladerte van het andere geboomte, dán een verrassend effect en verhoogen in niet geringe mate de schoonheid van het herfsttooneel.

Niet enkel deze, maar meest alle soorten van dit geslacht zijn aanbevelenswaardig, te meer daar ze meest alle gronden voor lief nemen, en—getuige de doornhagen—naar verkiezing laag gehouden, of, door doelmatige snoeijing tot verschillende vormen opgekweekt kunnen worden.

Men kweekt ze voort door zaden, of waar het andere soorten dan de gewone geldt en die men spoediger wenscht te vermenigvuldigen, door veredeling op deze.