een gezellig aanzien geven. Wil men dit pad volgen, goed. Het komt uit in een laan, die men dan linksaf in gaat. Rechtuit wandelende komt men dicht bij Nol in 't Bosch terecht. Verdwalen zal men niet.
Wij gaan nu den Zandweg rechtuit, en kunnen niet nalaten op te merken dat dit vooral hier een zeer teekenachtige weg is, met zijn verspreid staande Dennen en Berken, den heirug aan de ééne zijde, die het hoogere karrepad begrenst, en zijn echt landelijk karakter.
Aan het einde daarvan slaan we rechtsom, en zien we tot onze verrassing dat we ons in de dichte breede beukenlaan bevinden, op weinige schreden afstands van ons doel, het aantrekkelijke en zoo fraai gelegen pensionhotel van den heer Beijer; dat we bij "Nol in 't Bosch" zijn, en wel—we hebben geregeld doorgewandeld—juist een uur nadat we het dorp verlieten.
Bij ons vertrek—het spreekt toch als van zelf dat dat we "Nol" niet zonder een klein oponthoud voorbij gaan—slaan we onmiddelijk rechtsom den prachtigen Molenweg in, dien we bij ons vorige bezoek reeds voor een klein gedeelte leerden kennen.
Nu zullen we die heerlijke, een halfuur gaans lange beukenlaan geheel afwandelen; alleen een wandeling door die frisch beschaduwde allée, met zijn breeden rijweg en twee gemakkelijke wandelpaden is een waar genot.
Wij komen nu weldra aan een ter rechterzijde uitgestrekte, met zeer jonge Dennen beplante vlakte, waar een paar jaren geleden een prachtig oud en dicht bosch stond. Een dubbele rij jonge Beuken begrenst een weg daarover. Het is van deze zijde het begin van het Papenpad; daar tegenover staat een bank.
Die den kortsten weg wenscht kan dit inslaan; maar wij geven er nu een goed kwartier meer aan, en volgen