ze ontvluchten die dan ook zoo spoedig mogelijk, om buiten verademing te zoeken. Het gemis van goede muziek zou den Weener gewis veel zwaarder vallen, dan b.v. een nieuwe, zeer drukkende belasting, waarover hij misschien aanvankelijk wat zou morren, maar waarnaar hij zich, dank zij zijne hem nog immer trouw gebleven „Gemüthlichkeit," weldra met stoïcynsche kalmte zou weten te schikken.
Het ware inderdaad interessant, te weten hoeveel muziekanten er te Weenen wel leven, en die overvloed van musici verbaast ons nog te meer, als we zien dat de meeste groote orkesten bezet zijn met militaire muziekkorpsen, terwijl het volstrekt geen zeldzaamheid is om, bij één en hetzelfde corps, dezelfde instrumenten vijf, zesmaal vertegenwoordigd te zien. Alleen het getal militaire muziekkorpsen moet buitengewoon groot zijn, en buiten en behalve deze zijn er nog zooveel partikuliere.
Men moet hierbij echter niet vergeten, dat Weenen als 't ware steeds de klassieke stad der muziek was en bleef. De namen van Mozart, Haydn, Beethoven, Schubert, die er allen geleefd en gewerkt hebben, die er begraven zijn, en, ware dit noodig,