sten tijd, dat het onjuist was, in zulke gevallen van „onregelmatige" bloemen te spreken; men noemt ze tegenwoordig juister „symmetrische."—
Het onderste bloemblad onderscheidt zich in dit geval nog door een bijzonder kenmerk van de vier overige, en wel dit, dat het aan den voet in een puntig zakje uitloopt; men zou dit een staartje kunnen noemen. Zulk een verlengsel treft men bij meer bloemen aan, o.a. bij die der bekende Oost-lndische Kers, waar het zelfs vrij groot is, en den vorm heeft van een hanespoor. Die gelijkenis gaf dan ook aanleiding, dat men het een „spoor" noemde, zoodat elke bloem, die zulk een staartvormig aanhangsel bezit, een „gespoorde bloem" heet.
Die spoor is altijd hol, en men zal nooit missen op den bodem daarvan een droppel honigzoet vocht te vinden; een lokaas voor verschillende insecten, die dien nektar altijd zeer goed weten te vinden, en daardoor, gelijk reeds in 1793 door den Duitschen natuuronderzoeker Christian Konrad Sprengel werd aangetoond, maar inzonderheid in onzen tijd door Darwin nader toegelicht en onwederlegbaar bewezen is, een belangrijken invloed uitoefenen op de over-