deeltelijk afstand deed, toch schrijft men in zoodanige gevallen der Natuur nog in meerdere opzichten wetten voor, die weinig strooken met de beschaving, en nog minder met den (goeden) smaak van onzen tijd.—
Welnu, zulke wetsartikelen zijn ook geschreven—ik zeg geschreven, en ik voeg erbij gedrukt in verschillende talen—voor de grootbloemige Viooltjes of Pensées. Ziehier hoe die ongeveer luiden:
Art. 1. De bloem moet zeer groot, en zoo zuiver rond mogelijk wezen; de omtrek van de bloemkroon moet namelijk den cirkelvorm zoo dicht mogelijk nabij komen.
Dit is nu heel wat anders dan de Natuur zich met deze bloemen voorstelde. Deze toch gaf aan de bloemkroon een min of meer ovalen vorm, dien van ons aangezicht; en dat de Natuur een goede keus deed, blijkt voldoende uit den indruk, dien deze bloempjes steeds op ons maken. Had men nooit anders dan Viooltjes met cirkelronde bloemen gekend, ze hadden gewis nimmer zoozeer de algemeene opmerkzaamheid getrokken als nu, juist door dien eironden vorm, het geval was.
Art. 2. De bloemblaadjes moeten niet te vliezig, maar stevig zijn; ze mogen geen oneffenheden aan den rand vertoonen; ook moeten ze in vorm alle aan elkander gelijk zijn, terwijl ze in kleur onderling mogen verschillen.—